M.-China; 5-7 m.
Kleine boom of hoog opgroeiende struik met slanke min of meer afstaande rood-bruine twijgen met tamelijk grote, lichte lenticellen en tot 7 mm lange spitseivormige knoppen. Bladeren tot 10 cm lang, lang-eivormig met 10-14 paar zijnerven, top spits, rand ongelijk gezaagd, bovenzijde glanzend groen, kaal, onderzijde grijsviltig, later kaal.
Bloemen in kleine behaarde tuilen, 2 stijlen, kroonbladen omgekeerd-eivormig, tot 4 mm lang;
vrucht ovaal, tot 10 mm lang, rood, met zeer kleine kelkslippen.
Deze soort is opvallend door de bijna lederachtige bladeren, die in het najaar tot goudgeel verkleuren en de talrijke helderrode vruchtjes die wel op die van de kleinvormige Málus hupehénsis gelijken.
