Ruscusbladige Sarcocócca M.- en W.-China; 2 m.
Een van de sterkst groeiende soorten, een betrekkelijk klein, opgaand struikje vormend met zeer dicht bijeen staande, lancetvormige bladeren, in vorm gelijkend op de schijnbladeren van Rúscus of Dánae.
Jonge twijgen eerst dicht grijs behaard, later kaal;
bladeren 3-5 cm lang, 1,5-2,5 cm breed, aan tot 5 mm lange, onbehaarde bladstelen, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde iets lichter, alleen de middennerf duidelijk zichtbaar, zijnerven gering en naar de top ombuigend, blad voet afgerond of enigszins stomp toelopend, top fijn gespitst. Bloeit in de nazomer met kleine, ruikende bloemen in de bladoksels; vrucht 4-6 mm lang, besvormig, donkerrood getint.
