Korea, Japan, N.-China; 2-3 m.
De meidoornbladige Rúbus heeft bruin-rode, aan de top behaarde, spaarzaam kort gestekelde twijgen, enkelvoudige, 3-5-lobbige bladeren aan tot 5 cm lange, sterk gegroefde bladsteel en kleine, witte bloemen in schermvormige trossen, welke worden opgevolgd door oranje-rode vruchten. Bladeren 4-9 cm lang, breed-eivormig met hartvormige bladvoet, lobben spits, soms toegespitst, rand groot gezaagd, aan bloeiende twijgen meestal 3-lobbig, aan niet bloeiende twijgen meestal 5-lobbig en tot 12 cm lang, bovenzijde donkergroen, kaal of zeer spaarzaam behaard, onderzijde iets glanzend lichtgroen, kaal, de hoofdnerven evenals de bladsteel soms spaarzaam gestekeld.
Bloeit einde Mei-Juni; bloemen tot 2 cm in diameter, kroonbladen omgekeerd-eivormig, elkander niet rakend; meeldraden half zo lang als kroonbladen;
kelkbladen puntig toelopend en teruggeslagen.
Vruchten eetbaar, rinzig smakend.