Roos Struiken of klimheesters met meestal gestekelde twijgen, verspreid staande, samengestelde, of, zeer zelden, enkelvoudige bladeren met steunblaadjes;
indien geen steunblaadjes aanwezig, dan enkelvoudige bladeren. Bloemen alleenstaand of in tuilen, met of zonder schutbladen, 5, zelden 4 kelk- en kroonbladen; meeldraden en stampers talrijk; vruchten ieder met 1 zaad, in de vlezig wordende bloembodem opgesloten die tot een bottel uitgroeit.
Van dit voor ons zo waardevolle geslacht komen zeer veel soorten voor, die voor beplanting van tuinen en parken in aanmerking komen, hetzij om de mooie bloemen, de vaak zeer mooi gestekelde twijgen, of om de schijnvruchten, die in velerlei vorm en kleur soms tot zeer laat in de winter aan de struik blijven.
Deze, de zogenaamde parkrozen, kunnen in vele gevallen de algemeen voorkomende bloemstruiken als Deútzia, Ribes, Philadélphus en Weigélia zeer goed vervangen; zij worden in grote groepen of als voorbeplanting tegen hoger opgroeiende loof- of naaldhoutgewassen geplant; vele soorten en vormen van de groepen Pimpinelliflórae en Lúteae zijn voor dit doel zeer geschikt. Ook voor het planten van hagen, ter vervanging van de algemeen gebruikt wordende Ligústrum ovalifólium kunnen vele soorten en vormen van de parkrozen met groot succes worden gebruikt, terwijl onder de klimmende of kruipende soorten en vormen er vele zijn die gebruikt kunnen worden voor de beplanting van taluds, loofgangen, muren en hekwerken, zodat de botanische rozen voor velerlei doeleinden gebruikt kunnen worden; men zie deze bijzonderheden bij de beschrijving.
De meeste klim- of kruiprozen zijn ontstaan van Rósa multiflóra THUNB. en Rósa wichwaiána CRÉP.; de zogenaamde polyantharozen zijn voornamelijk afkomstig van R. multiflóra X R.sinénsis JACQ., in ieder geval met hybriden van laatstgenoemde soort; onze grootbloemige thee- en theehybriderozen van R.odoráta SWEET, al zijn dan ook vele andere soorten en vormen van invloed geweest op het ontstaan van deze belangrijke groepen.
De botanische of parkrozen kweekt men het liefst van zaad, soms van winterstek; vele hiervan gelijken in bladvorm zeer veel op R. canína of R. rubiginósa waarop zij veel worden geoculeerd, zodat het voor de leek uiterst moeilijk is de hieruit groeiende grondscheuten te onderscheiden van de daarop geoculeerde soort of vorm waardoor deze na enkele jaren door de zogenaamde wilde soort worden verdrongen. Vele kleinbloemige vormen uit de groep Synstýlae kunnen van winterstek worden gekweekt, terwijl de vele polyantharozen, thee- en theehybriderozen het best kunnen worden geoculeerd op R. canína; voor deze en andere bijzonderheden zie men bij de beschrijving.
A. Bladeren 3-tallig of geveerd, met steunblaadjes . . Ondergeslacht Eurósa B. Bladeren enkelvoudig, geen steunblaadjes . . Ondergeslacht Hultliémia A. Ondergeslacht Eurósa FOCKE I. Stijlen vergroeid, ver boven de inplantingsplaats der meeldraden uitstekend 1. Stijlen een zuiltje vormend; planten meest klimmend . . . .Groep 1 Synstýlae 2. Stijlen buiten de bloembodem uitstekend; planten opgaand groeiend of rankend . . . . Groep 2 Indicae II. Stijlen vrij, met de stempels een bolrond hoofdje vormend a. steunblaadjes geoord, meestal tot op de helft met de bladsteel vergroeid b. bloemen zonder schutbladen c. kelkslippen na het afbloeien blijvend; bloemen meestal alleenstaand, wit of geel; kelkslippen gaaf, opstaand; planten met meestal 9, ook 7-15 blaadjes . . . .Groep 3 Pimpinellifóliae bloemen geel, meest alleenstaande; kelkslippen aan de top bladachtig vergroeid; planten met 5-7, ook 9 blaadjes . . . . Groep 4 Lúteae bloemen meestal alleenstaande, wit, 4-tallig; kelkslippen gaaf en opstaand; blaadjes 5-17; planten met grote platte stekels . . . . Groep 5 Seríceae bloemen alleenstaande; kelkslippen smal en opstaand; bladeren 3-7-tallig; planten met ronde scherpe stekels; bottels stekelig . . . .Groep 6 Minutifóliae bloemen meestal alleenstaande, soms weinige bijeen; kelkslippen zeer breed, opstaand; planten met gepaarde platte stekels; bottels stekelig . . . . Groep 7 Microphyllae aa. Steunblaadjes niet geoord, voor meer dan de helft met de bladsteel vergroeid bb. Bloemen met schutbladen; bloemen in tuilen; kelkslippen gaaf of soms met smalle zijslippen, opstaand; planten met meestal rechte stekels . . . . Groep 8 Cinnamómeae bloemen groot, wit, meestal alleenstaande; kelkslippen gaafrandig en opstaand; planten klimmend . . . .Groep 9 Laevigátae cc. Kelkslippen afvallend; steunblaadjes zeer klein; bladeren 3-tallig of aan bloeiende twijgen 5-tallig; bloemen alleenstaande of weinige bijeen en dan met kleine schutblaadjes; kelkslippen veerspletig, teruggeslagen . . . Groep 10 Gallicánae bloemen meestal in tuilen; kelkslippen veerspletig; planten met aan de basis tezamengedrukte, soms borstelig beklierde stekels . . . . Groep 11 Canínae kelkslippen gaaf of met smalle zijslippen; planten met rechte of zwak gebogen, soms borstelig behaarde stekels . . . . Groep 12 Carolínae bloemen meestal alleenstaande met gave kelkslippen ; steunblaadjes handvormig ingesneden; schutbladen groot en ingesneden; planten met viltig behaarde jonge twijgen . . . . Groep 13 Bracteátae bladeren 3—7-tallig, met priemvormige steunbladen; kelkslippen teruggeslagen; bloemen klein, geel of wit, met kleine schutbladen; planten met rankende twijgen Groep 14 Banksiánae