M.-China; 2-2,5 m.
Struikvormig opgroeiend, even breed als hoog wordend, van de vorige soort afwijkend door borstelige en gestekelde twijgen en lichter gekleurde bloemen, eveneens een zeer mooie struik vormend met iets overhangende twijgen, 7-13-tallige bladeren en lichtgele, schotelvormige bloemen. Bladeren meestal 7-11-tallig, aan niet bloeiende twijgen ook 13-tallig, de blaadjes tot ruim 2 cm lang, ovaal of elliptisch, scherp gezaagd, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde langs de nerven spaarzaam behaard, soms kaal.
Bloeit Mei-Juni aan korte zijtwijgen, met alleenstaande bloemen aan onbehaarde bloemstelen;
bloemen 3-5 cm in diameter, kroonblaadjes iets opstaand; stijl kaal; bottels scharlakenrood, enigszins platrond, tot 1,5 cm lang, bij rijp worden zwart-rood.