Bomen of struiken met bijna onzichtbare, iets ingezonken knoppen, gedoomde, borstelig behaarde of kale twijgen en zomergroene onevengeveerde bladeren. Bloeiwijzen okselstandig, meestal hangende trossen. Bloemen zuiver vlindervormig, wit-rose of roserood gekleurd; vlag groot met omgebogen rand;
kiel kort gesnaveld; kelk klokvormig, kort getand;
vruchtbeginsel kort gesteeld; peulvrucht lederachtig, vlak, zeer laat 2-kleppig openspringend.
Het geslacht Robínia, ten onrechte wel Acácia genoemd, bevat een 20-tal soorten, welke alle van M.- en N. -Amerika afkomstig zijn. Slechts enkele van deze komen bij ons voor, waarvan R.pseudoacácia L., met vele variëteiten, wel de voornaamste is. Bijna alle soorten zijn voor parkbeplanting zeer aan te bevelen, daar zij door hun frisgroene, geveerde bladeren en de mooie, hangende bloemtrossen bijzonder geschikt zijn om als alleenstaande bomen te worden aangeplant.
Ook in de winter vallen oudere bomen op door de bijzondere takvorming en de diep gespleten, ruwe schors der stammen. Ook voor laan- of straatbeplanting zijn verschillende Robinia's zeer geschikt; men zie hiervoor bij de beschrijving.
Alle soorten verlangen een open, zonnige standplaats en een kalkrijke, mineraalhoudende bodem. R.pseudoacácia wordt van zaad gekweekt; alle variëteiten hiervan en ook de overige soorten kunnen op deze worden afgeënt, liefst laag bij de grond, behalve enkele zwak groeiende, die voor straatbeplanting op gewenste hoogte kunnen worden geënt.