Canada, N.-Amerika; 80 cm.
Synoniem; R.prostrátum L’HÉRIT..
Laag blijvende struik met sterk afstaande, soms kruipende twijgen, meestal 5-lobbige bladeren, in Mei zeer rijk bloeiend met bleekrose bloemen in opstaande trossen. Deze soort is hier goed winterhard en voor hellingen en in grotere rotstuinen zeer aanbevelenswaardig. Twijgen en bladstelen kort behaard, de laatste aan de voet met lang gesteelde klieren. Bladeren 3-8 cm breed, meestal breder dan lang, gewoonlijk 5-, zelden 3-lobbig, lobben en top puntig tot stomp toelopend, bladvoet diep hartvormig, rand fijn gezaagd, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde geheel kaal, onderzijde blijvend behaard en spaarzaam met klieren bezet. Bloeit in Mei in opstaande, soms meer afstaande trossen;
bloeiwijze behaard en spaarzaam beklierd; bloemen tot 1,5 cm lang; bloemsteel en kelk met klierborstels bezet; vrucht rood, met klierborstels.