Zwarte eik O. en Z.O. N.-Amerika; 20-25 m.
Synoniem: Q. aquática WALT..
Jonge twijgen zeer dun, bruin-rood en met vele kleine lenticellen bezet; knoppen tot 5 mm lang, eirond en met gewimperde schubben; bladeren zeer kort gesteeld of bijna zittend, gemiddeld 6-10 cm lang en 3-5 cm breed, ovaal of omgekeerd eivormig, naar de bladvoet spits toelopend en gewoonlijk met 2-3, ook wel tot 5 paar scherp gepunte lobben, soms ook gaafrandig of aan de top zwak getand, bovenzijde glanzend donkergroen, geheel kaal, onderzijde lichtgroen, in de oksels der nerven behaard. Vrucht kort gesteeld, ongeveer 10 mm lang en 12 mm breed, breed-eivormig; napje schotelvormig.
De zwarte eik komt hier zeer zelden voor; hij verlangt een zonnige, niet te droge standplaats.