Kaukasische vleugelnoot Armenië; 20-25 m.
Syn.: P. caucásica C. A. MEY., P. laevigáta HORT..
In bijna alle grote parken kan men deze soort aantreffen; het is een zeer mooie, karakteristieke boom met soms een zeer korte, dikke stam en een zeer brede kroon. Een enkele keer zijn de bomen bijna tot aan de grond vertakt, de onderste takken staan dan vrijwel horizontaal; ook meerstammige exemplaren komen veelvuldig voor. Jonge twijgen glanzend olijfbruin, aan de top met bruin-rode kliertjes bezet; knoppen naakt met bijknoppen, knopschubben ontbreken; bladeren zeer groot, tot 60 cm lang, met 12 tot 24 blaadjes, aan de korte, bloeiende twijgen meestal met 8 tot 16 blaadjes; blaadjes bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde grijs-groen, langs de hoofdnerf behaard, lancetvormig, scherp gezaagd. De ♀ katjes worden tijdens de vruchtzetting tot 50 cm lang; vrucht een nootje, ongeveer 8-10 mm doorsnede, met 2 halfronde, geel-groene, vliezige vleugels.
P. fraxinifólia var. dumósa LAV. ; 5-10 m. Syn.: P. dumósa LAV., P. fraxinifólia K. KOCH. Deze variëteit wijkt van de soort af door een zeer gedrongen groeiwijze; wordt door enkele auteurs als een aparte soort beschouwd. Jonge twijgen en bladeren geel-groen, de laatste tot 30 cm lang met 8-20 blaadjes; topscheuten en de pas ontloken bladeren niet zo sterk met klieren bezet als bij de soort. Blaadjes 4-8 cm lang en 1,5-2,5 cm breed, de onderzijde langs de hoofdnerf zwak behaard, smal lancetvormig, fijn gezaagd. Bloeiende exemplaren zijn, voor zover mij bekend, nog niet waargenomen. Kweekwijze door worteluitlopers of door afleggen.