M.-Azië; 6-10 m.
Kleine boom of struik met korte, sterk vertakte twijgen, enigszins kwarrig groeiend. Jonge twijgen rond, behaard, rood-bruin, in de winter glanzend grijs-bruin met spitse, aanliggende, kleverige knoppen; bladeren 8-12 cm lang, 5-8 cm breed, lederachtig, bovenzijde glanzend donkergroen, kaal, onderzijde witachtig of grijs, fijn behaard, langwerpig-eivormig, top spits of toegespitst, bladvoet afgerond, zelden zwak hartvormig, bladrand gewimperd, fijn getand, bij de top gaaf. Evenals P. laurifólia bij ons minder goed groeiend, een kwarrige, hoge struik vormend.