Hartbladige populier O. N.-Amerika; 20-25 m.
Synoniem: P. cordifólia BURGSD..
Van deze groep is de hartbladige populier zeker de minst bekende; op onze kwekerijen komt hij zeer zelden voor en dan alleen als kleine pyramidevormige struik. Jonge twijgen rond en evenals de knoppen en jonge bladeren witviltig behaard; bladstelen 5-8 cm lang, rond; bladeren 10-16 cm lang, bovenzijde enigszins glanzend donkergroen en kaal, onderzijde heldergroen en langs de nerven blijvend behaard, eivormig, bladvoet hartvormig.
Alle soorten van deze groep, behalve laatstgenoemde, welke niet geheel winterhard is, zijn zeer geschikt als groep of alleenstaande boom; zij verlangen echter een zeer ruime standplaats en liefst een vruchtbare zand- of leemhoudende grond. Kweekwijze: gewoonlijk door afleggen of door enten op verwante soorten als P. trichocárpa of P. cándicans; de enten worden zeer dicht bij de wortelhals geplaatst en men zorge bij het uitplanten, dat de entplaats onder de aarde komt; op deze wijze uitgeplant zullen ook de enten wortels vormen.
