M.- en W.-China; 10 m.
Synoniem: Pýrus práttü HEMSL..
Opgaand groeiende kleine boom, met grote, op die van Tília cordáta gelijkende bladeren, die zeer lang aan de boom blijven en in het najaar zeer mooi verkleuren, kleine witte bloemen en kleine onaanzienlijke peervormige vruchten. Bladstelen tot 3-5 cm lang; bladeren 6-15 cm lang, eivormig of breedeivormig, met toegespitste top en afgeronde, ook vaak zwak hartvormige bladvoet, meestal 8-10, soms ook 6 paar zijnerven, rand ongelijk dubbel gezaagd, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde grijs-groen, langs de nerven spaarzaam behaard.
Bloeit einde Mei, met kleine witte bloemen in veelbloemige tuilen. Bloemen hoogstens 2 cm in diameter; kroonbladen omgekeerd-eivormig, kelkslippen lang toegespitst, iets behaard; 5 geheel kale stijlen, zo lang of bijna zo lang als de talrijke meeldraden.Vrucht 1-1,5 cm in diameter, meestal peervormig, aan tamelijk dikke korte stelen, geel of rood, gestippeld.
