Z.O. N.-Amerika, Virginië, Florida; 10 m.
Synoniem: Pírus angustifólia AIT., P.sempérvirens WILLD..
Deze soort niet te verwarren met de bij ons beter bekende M.ioénsis var. pléna REHD., synoniem: M.angustifólia var. fl.pl. HORT., die beter tegen ons klimaat bestand is. Bovenstaande soort komt bij ons zeer weinig voor en is zeer waarschijnlijk niet voldoende winterhard; kenbaar aan de kleine, smalle, lang aan de struik blijvende bladeren, de zeer vroeg verschijnende bloemen met viltig behaarde kelk en bloemstelen, en 5 aan de basis wollig behaarde stijlen. Bladstelen 8-16 mm lang, behaard; bladeren 3-7 cm lang, 2-3,5 cm breed, lang eivormig, aan kortloten eivormig, dan zelden gelobd, top stomp, blad voet wigvormig, rand ingesneden gezaagd, aan langloten aan de basis zwak gelobd en de top vaak spits, bovenzijde matglanzend donkergroen, onderzijde iets glanzend lichtgroen, eerst spaarzaam behaard, later kaal.
Bloeit midden Mei in behaarde tuilen; bloemen rose-rood, 2-3 cm in diameter; vrucht 1,5-2,5 cm in diameter (volgens REHDER), bijna rond, soms hoger dan breed.