O. N.-Amerika;
20-30 m.
Een zeer hoge boom wordend, met brede, losse kroon; bladeren 12-30 cm lang en 7-12 cm breed, aan jonge, sterk groeiende exemplaren soms nog groter, bovenzijde lichtgroen, kaal, onderzijde grijsgroen, een weinig behaard, breed-eivormig met spitse top en naar de bladvoet smal toelopend. Bloeit Juni-Juli aan zeer korte, dikke bloemstelen, kelkbladen afstaand, lang-eivormig, kroonbladen geel-groen, meer opstaand, ongeveer 6-10 cm in doorsnede. De vruchtstand is walsvormig, 5-8 cm lang, tijdens het rijp worden der zaden bruinrood gekleurd; zaden helderrood.