Winterjasmijn Twijgen meestal kantig of in de lengte gegroefd, groen; bladeren geveerd of 3-tallig, zelden enkelvoudig, met gave rand; bloemen geel of wit, zelden rosé getint, afzonderlijk of weinige bijeen; 4-9 kelk- en kroonbladen, deze laatste vlak, stervormig uitgespreid; 2 meeldraden, 1 stijl; vruchtbeginsel 2-hokkig, besvrucht.
De bij ons voorkomende soorten zijn alle klimstruiken, die gewoonlijk op een zeer beschutte standplaats kunnen worden gebruikt, namelijk voor beplanting van lage muren, zonnige hellingen, enz.. Men kweekt bijna alle soorten zeer gemakkelijk van zeer late zomerstek in de koude bak, ook van vroege zomerstek onder glas of van afleggers.