N. W.-China; 1 m.
Breed uitgroeiende struik met eerst behaarde, later geheel kale bruin-grijze twijgen. Bladeren met 5-9 blaadjes aan tot 3 cm lange bladsteel; blaadjes 1,5-3,5 cm lang, lang-eivormig, met afgeronde top en breed toelopende bladvoet, de onderzijde grijs-groen en aanliggend behaard. Bloeit zeer rijk in Juli-Augustus in tot 12 cm lange opstaande trossen; bloemen 5-8 mm lang, lila-rose; kelk zeer diep en scherp getand, iets behaard. Peulvrucht tot 5 cm lang, veelzadig.
Gelijkt zeer veel op voorgaande soort, maar bloeit veel rijker; niet te verwarren met onderstaande soort, die op onze kwekerijen als I.potanínii voorkomt.