Japan; 15 m.
In kwekerijen soms voorkomend als F.pubinérvis, opvallend door de lang gesteelde, vaak horizontaal afstaande blaadjes met wigvormig toelopende bladvoet, zodat deze langer gesteeld lijken dan zij zijn;
een zeer mooie boom, met iets kantige twijgen en stevige, iets glanzende, donkergroene bladeren, welke in het najaar zeer mooi verkleuren.
Twijgen lichtgroen, met lenticellen; knoppen rood-bruin, behaard; bladeren tot 30 cm lang, met 2-3 paar blaadjes aan tot 15 mm lange bladsteel;
hoofdbladsteel bij de knopen behaard, gegroefd;
blaadjes 5-12 cm lang, elliptisch, top spits of toegespitst, soms boven het midden het breedst, duidelijk gezaagde rand. onder langs de nerven blijvend behaard.
Bloeit in Juni in tot 12 cm lange, eind- en okselstandige pluimen; bloemkroon zuiver wit; kelk zeer klein.
Vrucht met vleugel tot ruim 3 cm lang, omgekeerd lancetvormig.
F.l. var. sieboldiána LINGELSH., synoniem: F.sieboldiána BL., wijkt van de soort af door smallere tot 8 cm lange blaadjes, met lang toegespitste top; deze vorm komt voor in Japan en Korea.
F.l. var. sambucína LINGELSH., synoniem: F.sieboldiána var. sambucína BL. ; blaadjes hoogstens 7 cm lang, zittend, top lang gepunt, rand scherp en regelmatig gezaagd.