Z.-Europa, N.-Afrika; 25 m.
Bij ons vrij veel voorkomend, een zeer hoge boom met open, tamelijk smalle kroon, kenbaar aan de in kleine schubben verdeelde schors van stam en dikke takken, donkerbruine knoppen en glanzend groene, scherp gezaagde, lancetvormige blaadjes, terwijl tevens een kenmerk is de naar elkaar toegegroeide randen der groef van de hoofdbladsteel, waardoor deze alleen open is aan de voet der blaadjes.
Twijgen groen, kaal; knoppen bruin; bladeren tot 25 cm lang, met 4-6 paar zittende blaadjes aan de voet en gegroefde hoofdbladsteel, overigens als hierboven is aangegeven. Blaadjes 3-7 cm lang, lancetvormig, naar beide zijden puntig toelopend, rand scherp gezaagd, bovenzijde mat-donkergroen, onderzijde lichtgroen met lichter afstekende middennerf, geheel kaal.
Bloeit April-Mei in opstaande, weinigbloemige pluimen; vruchten tot 5 cm lang, lijn-lancetvormig, spits, soms met de grootste breedte van de vleugel boven het midden en stompe, zelden uitgerande top.
F.a. var. lentiscifólia HENRY is bij mij alleen te onderscheiden door iets bruin-groen gekleurde twijgen, waardoor de zeer kleine lenticellen duidelijker uitkomen; bladeren met meestal 4-5, aan sterk groeiende twijgen ook met 6 paar blaadjes, overigens zeer weinig van de soort afwijkend.
F.a. var. austrális C.S.; bladeren aan de onderzijde en ook de hoofdbladsteel behaard.
F.a. var. monophýlla HENRY, synoniem: F. veltheímii DIECK;
bladeren enkelvoudig, tot 12 cm lang, lancetvormig, soms ook 2-3-tallig.