Gebergte in Japan; 5 m.
Twijgen dun, geel-bruin, later grijs-groen met lenticellen; knoppen met 5-6 knopschubben; bladeren 5-12 cm lang, 5-9 cm breed, breed-eivormig, handnervig met 5-7 nerven, bovenzijde blauw-groen, onderzijde iets lichter, top stomp, bladvoet hartvormig, bladrand gaaf; bladsteel 3,5-6 cm lang.
Bloeit September-October in okselstandige bloemhoofdjes van 2; bloemen paarsgewijze vergroeid, donkerbruin, iets violet getint, ongeveer 2 cm in diameter; kelkbladen lang-eivormig; kroonbladen zeer smal, meeldraden 5; doosvrucht verhoutend, kort gesteeld; zaden in tweede jaar rijp wordend, zwart, iets kantig.
Disánthus cercidifólius vormt een brede, opgaand groeiende struik en gelijkt in bladvorm zeer veel op Cercidiphyllum japónicum. De bladeren zijn stevig, met aan de voet van de bladsteel 2 tamelijk grote steunblaadj es en verkleuren in het najaar tot scharlakenrood. De bloemen zijn onaanzienlijk en gelijken op die van Hamamélis. Men kweekt Disánthus van zaad of door de plant af te leggen.