De afkomst van de pruimbladige meidoorn is niet met zekerheid bekend, zeer waarschijnlijk een bastaard van C.crus-gálli met een onbekende soort. Het wordt een kleine boom, tot 8 m hoog met eerst opgaande, later meer afstaand groeiende takken, met tot 5 cm lange, flauw gebogen doornen, opvallend door de ongelobde, meestal breed-elliptische, glanzend groene bladeren, die in de nazomer van geel tot rood verkleuren en de talrijke scharlakenrode vruchten, die tot October aan de boom blijven; een zeer aanbevelenswaardige meidoorn voor park- en tuinbeplanting.
Twijgen geheel kaal, eerst heldergroen met lichte lenticellen, later glanzend olijfbruin; bladstelen tot 1,5 cm lang, evenals de smalle steunblaadjes fijn geklierd; bladeren 5-10 cm lang, 3,5-6 cm breed, bij het uitlopen glanzend heldergroen, aan beide zijden (bovenzijde zeer spaarzaam) langs de nerven behaard, later geheel kaal, bovenzijde glanzend donkergroen, meestal breed-elliptisch, ook bijna eirond of omgekeerd-eivormig, bladvoet wigvormig toelopend, zelden kort afgerond, top meestal spits, rand ongelijk groot gezaagd.
Bloeit einde Mei in rijke, viltig behaarde tuilen;
meestal 10 meeldraden; kelkslippen even lang als de kroonbladen; vrucht ruim 8 mm in diameter, scharlakenrood, met aan de binnenzijde iets gegroefde stenen.