Gewone meidoorn Europa, N.-Afrika; 5 m.
Synoniem: Méspilits oxyacántha WILLD..
Van C.monogýna goed te onderscheiden door meer afstaand groeiende takken, grotere doornen, minder diep gelobde bladeren met meer afgeronde en stompe lobben, kortere bladstelen en iets grotere bloemen met 2-3 stijlen.
Twijgen eerst behaard, later kaal en iets glanzend, bruinrood getint met tot 2 cm lange doornen. Bladstelen tot ruim 2 cm lang met goed ontwikkelde steunblaadjes; bladeren 2,5-6 cm lang, eirond of omgekeerd eivormig, meestal 3-5-lobbig, soms bijna ongelobd, de lobben hoogstens tot op een derde van het blad ingesneden; bladvoet breed wigvormig toelopend of afgerond.
Bloeit in Mei-Juni in 5-12-bloemige tuilen; bloemen tot 15 mm in diameter, wit, welriekend; 20 meeldraden; 2-3 stijlen; vrucht scharlakenrood ei-, soms peervormig, met meestal 2, zelden 3 stenen.
C.o.var.masékii SPAETH bloeit zeer rijk met goed gevulde zachtrose bloemen, bij het afbloeien iets lichter getint.
C.o.var.paúlii REHD., synoniem: C.o.var.Paul’s Scarlet HORT., een van de meest voorkomende vormen, die ook voor straatbeplanting wordt gebruikt. Hij vormt een dichte kroon, met donkergroene breed-eivormige bladeren, met zeer grote steunblaadjes. Bloeit zeer rijk met tamelijk grote, goed gevulde scharlakenrode bloemen.
C.o.var.pléna WEST., een hoge brede struik vormend met goed gevulde zuiverwitte bloemen.
C.o.var.rósea WILLD., synoniem: C.o. var. bícolor HORT., hoge struik of kleine boom met sterk afstaande takken; bladeren glanzend donkergroen; bloemen rose, in dezelfde tuil soms bijna wit; kroonbladen aan de basis bijna wit.
C.o.var.gireóudii SPAETH. Hoge, breed uitgroeiende struik met glanzend donkergroene bladeren, opvallend door het St Janslot, hetwelk rose en lichtgeel is getint. Bloemen wit; vruchten glanzend scharlakenrood.
C.o.var.xanthocarpa LANGE. Bladeren 3-5-lobbig, gewoonlijk tot op de helft van het blad ingesneden, lobben zwak, ongelijk gezaagd; vrucht breed-ovaal, soms bijna peervormig, geel met enkele donkere stippen.
