M.N.-Amerika; 10 m.
Synoniem: C.tiliaefólia K.KOCH, C.acerifólia HORT., C. coccínea L. var. móllis TORR. et GRAY.
Twijgen dicht grijsviltig behaard, later kaal, rood-bruin; doornen 3-5 cm lang. Bladstelen tot 2,5 cm lang, aan de top geklierd; bladeren 5-8,5 cm lang, stevig, breed-eivormig, aan jonge, krachtig groeiende twijgen tot 10 cm lang, 7-11-lobbig, rand scherp dubbel gezaagd, lobben en top spits, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal, onderzijde blijvend langs de nerven behaard. Bloeit einde April begin Mei met witte bloemen in viltig behaarde, veelbloemige tuilen; bloemen tot 2,5 cm in diameter, 20 meeldraden met gele helmknoppen; vrucht tot 16 mm in diameter, peervormig, met iets opstaande kelkslippen, rood-bruin met 4-5 stenen, in Augustus-September rijp wordend. C.móllis vormt een vrij hoge, brede struik, opvallend door mooie bladeren, bloemen en vruchten.