N.-Zeeland; 2 m.
Synoniem: Diplopáppus chrysophýllus KOEHNE.
Opgaand groeiende struik met kleverige, geel behaarde twijgen; bladeren 3-8 mm lang, lijnvormig, met ingekrulde rand, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde blijvend geel-bruin viltig. Bloemen in Juli-Augustus, vuilwit, in 2-5 cm brede, kort gesteelde hoofdjes.
Deze soort verlangt een zeer beschutte, zonnige standplaats.