W.-Amerika; 3 m.
Synoniem: C. macrophýllus HORT..
Van de vorige soorten afwijkend door grotere bladeren en bloemen, bij ons echter een beschutte standplaats verlangend, overigens een zeer mooie sierstruik, opgaand groeiende met grijs-bruine twijgen.
Bladeren aan 4-6 mm lange bladstelen, 10-20 cm lang, 5-9 cm breed, bovenzijde heldergroen, kaal, onderzijde iets lichter en spaarzaam behaard, eivormig of ei-lancetvormig, soms breed eivormig, top puntig toelopend, bladvoet afgerond of bij de bredere bladeren zwak hartvormig. Bloeit Juni-Augustus met purperrode bloemen, 5-7 cm in diameter, de buitenste bloemdekbladen lichter getint. Vrucht 3-5 cm lang, aan de top meer afgeplat.