Gepubliceerd op 14-03-2019

Búxus sempérvirens L

betekenis & definitie

Z.-Europa, N.-Afrika, W.-Azië; 3-6 m.

De gewone Búxus of palmboom is een van de meest bekende groenblijvende struiken, niet alleen voor de kweker of tuinarchitect, doch ook meer algemeen, daar de takken van deze struik tegen Pasen en voornamelijk op Palmzondag zeer gezocht zijn. Vandaar misschien de volksnaam palm of palmboom.

Het mooist ontwikkelen zich de geplante struiken wanneer men ze niet snoeit, doch vrijuit laat opgroeien; zij vormen dan zeer hoge struiken of kleine bomen met een brede, losse kroon. Gewoonlijk wordt Búxus sempérvirens op onze kwekerijen sterk ingesneden en in allerlei vormen geknipt, terwijl hij veel wordt gebruikt voor het vormen van hagen en randen. Hij groeit het best op een humushoudende, zandige bodem en vereist weinig licht, zodat hij ook voor onderbeplanting kan worden gebruikt.

Het hout van Búxus, als palmhout bekend, wordt om zijn vastheid en fijnnervigheid gebruikt voor houtgravures, voor klein gereedschap, sierdozen, enz..

Jonge twijgen groen, aan de top een weinig behaard en kantig; bladeren bijna zittend, 1-3 cm lang, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde geel-groen, de middennerf bij de bladvoet en soms de zeer korte bladsteel iets behaard, overstaand, eirond-langwerpig, top afgerond en soms iets ingedeukt, naar de bladvoet smal toelopend; bloemen geelgroen, klein, veel bijeen in okselstandige groepjes langs de vorigjarige twijgen.

B. s. var. arboréscens L. is de typische vorm van bovengenoemde B. sempérvirens. Van de gewone Búxus zijn zeer vele variëteiten bekend, welke vroeger op elke goed gesorteerde kwekerij, vooral in Boskoop en Aalsmeer, bijna alle voorkwamen. Zowel de vele variëteiten en vormen van de gewone hulst, als die van Búxus vindt men nog wel in botanische collecties, ook hier en daar op buitenplaatsen, doch zij worden weinig meer aangekweekt.

Van de meest voorkomende variëteiten noemen wij van de bontbladige:

B. s. var. argénteo-variegáta WEST., een langzaam groeiende variëteit, vooral aan de top witbont getekend; hij vormt een dichte, brede struik.
B. s. var. elegantíssima HORT. groeit eveneens zeer langzaam, terwijl de jonge twijgen sterk afstaan;

bladeren witbont gevlekt en gerand.

B. s. var. aúreo-péndula HORT. is een variëteit, welke men zelden meer aantreft; jonge twijgen sterk afstaand en hangend; bladeren gemiddeld groter dan die van de soort, geelbont gevlekt en gerand.
B. s. var. aúreo-margináta LOUD. en var. aúreo-variegáta WEST.; beide vormen dichte, hoge struiken; de eerste heeft geel gerande, de laatste geel gevlekte bladeren.
B. s. var. glaúca KIRCHN., Synoniem: B. s. var. macrophýlla glaúca HORT. heeft een opgaande groeiwijze; de tamelijk grote bladeren zijn ovaal en, vooral jong zijnde, blauw getint.
B. s. var. handswórthii K. KOCH is wel één van de meest voorkomende variëteiten, en wordt op onze kwekerijen nog al eens verwisseld met de var. rotundifólia. De groeiwijze is meer opgaand, een sterke groeier met diepgroen getinte bladeren, 2,5-3,5 cm lang, met uitzondering der bladeren aan de top der twijgen, zittend of kort gesteeld, meestal eirond met afgeronde top.
B. s. var. rotundifólia BAILL., Synoniem: B. s. var. latifólia HORT.; ongeveer dezelfde opgaande groeiwijze als de vorige variëteit, bladeren zittend of kort gesteeld, bovenzijde diepgroen getint, de middennerf bij de bladvoet en de bladsteel dicht behaard, rondeivormig, soms bijna rond.
B. s. var. rosmarinifólia BAILL.; bladeren 4-5 maal zo lang als breed, omgekeerd-lancetvormig, met afgeronde top en naar de bladvoet smal toelopend;

groeit zeer langzaam en vormt een brede, dichtgroeiende struik. Behalve bovenstaande variëteit komen nog vele smalbladige vormen voor; de meest bekende is wel B. s. var. angustifólia WEST., als longifólia op onze kwekerijen voorkomend; deze groeit zeer langzaam en wordt niet hoger dan 2-2,5 m.

Bladeren 3 maal zo lang als breed.

B. s. var. péndula HORT. is vooral op oude leeftijd zeer mooi; hij vormt dan een betrekkelijk smalle open kroon met afstaande en hangende jonge twijgen, blad vorm als die van de soort.
B. s. var. suffruticósa L. is een zeer veel gekweekte, laagblijvende variëteit, welke vooral gebruikt wordt voor het vormen van laagblijvende randen langs bloemperken; bladeren kleiner dan die van de soort, meestal ovaal en naar de bladvoet smal toelopend, ook omgekeerd-eivormig met afgeronde top. Kweekwijze gewoonlijk door scheuren, dat wil zeggen men plant oude planten zeer diep, zodat bijna alle takken wortels maken, neemt ze na een jaar op en scheurt ze naar gelang men grote of kleine planten wenst.

< >