O. N.-Amerika; 35-40 m.
Synoniem: A. sáccharum var. nígrum BRIT., A. saccharínum var. nígrum LOUD..
De zwarte esdoorn komt eveneens zeer veel in het oostelijke gedeelte van N.-Amerika voor, soms gemengd met de vorige soort. Van deze te onderscheiden door meer opgaand groeiende takken, een smalle kroon vormend; van oude bomen is de schors donkergrijs getint, diep gegroefd. Bladeren gewoonlijk 3-, zelden 5-lobbig en dan aan de bladvoet zeer zwak gelobd, bovenzijde dof donkergroen, kaal, onderzijde lichtgroen en spaarzaam langs de nerven en in de oksels der nerven bij de bladvoet behaard. Bloeit vóór de bladontwikkeling met groen-gele bloemen in hangende trossen, bloemstelen behaard; vruchten kaal, vleugels een stompe hoek vormend en iets naar elkander toegebogen, met de vrucht tot 3,5 cm lang. Kan door zaad worden vermeerderd.
