N. -Amerika, Nieuw-Mexico, Montana, Californië; 8 m.
Kleine boom of hoog groeiende struik met iets gegroefde, onbehaarde, bruin-rode twijgen en donkergroene, in vorm op die van A. pseudoplatanus gelijkende doch kleinere, bladeren.
Knoppen zeer groot, vooral de eindknopen bruin-groen. Bladeren aan dunne, 4-7 cm lange, bruin-rode bladstelen, 6-10 cm lang en even breed of iets breder, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde grijs en kaal, alleen zeer onduidelijk bij de bladvoet in de nerfoksels behaard, meestal 5-, zelden 3-lobbig, met gewoonlijk 5 bruin getinte hoofdnerven, de 3 middenlobben sterk ontwikkeld en lang toegespitst, bladrand groot stomp getand. Bloeit in Mei met groen-gele bloemen; vruchten met vleugel tot 2 cm lang, iets rood getint, de vleugels onder een stompe hoek staande, de toppen naar elkander toegebogen.