Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

menhir

betekenis & definitie

UIT:
Menhir als centrum van het nieuwe centrum (Leidsch Dagblad, 21 juli 2009)

CONTEXT:
Een MENHIR. Een toren die stáát. De Stadswachter, de zeventig meter hoge woontoren boven de Albert Heijn in de Luifelbaan, is geen extravagant monster geworden maar een 'sober, doelmatig en subtiel herkenningspunt'.

:
prehistorische rechtopstaande grote steen

UITSPRAAK:
[men-hir] of [men-hier]

WOORDFEIT:
De grote Van Dale omschrijft menhir als een "grote onbehouwen stenen zuil uit voorhistorische tijd in Keltische streken", met onbehouwen in zijn letterlijke betekenis 'ruw, niet bewerkt' – wat overigens lang niet altijd klopt, want veel van deze stenen zijn wel bewerkt. Het woord menhir is van Keltische oorsprong en betekent letterlijk 'steen lang', dus 'lange steen'. De bekende stripfiguur Obelix, menhirhouwer van beroep, sjouwde nogal eens met zulke stenen rond.
Een menhir is een megaliet, een grote steen die in vroeger tijden als gedenkteken is gebruikt. Megalieten zijn op veel plaatsen te vinden, onder meer in Stonehenge en in de Drentse hunebedden.