Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

BÊTE

betekenis & definitie

UIT:
Mannenmagneet (Aleid Truijens, de Volkskrant, 27 oktober 2009)

CONTEXT:
Wat zien mannen er toch ontzettend dom uit als ze een leuke vrouw zien. Wezenloze blik op borsthoogte, neusgaten iets opengesperd, openhangende mond die zich plooit in een BÊTE lachje. Hongerig, hondachtig. Mannen van 16, 36 en 66.

:
onnozel, schaapachtig

UITSPRAAK:
[bèèt]

WOORDFEIT:
Het bijvoeglijk naamwoord bête betekent ook in het Frans 'dom, onnozel'. Het komt van het zelfstandig naamwoord bête 'beest'.
In het Nederlands kwam bête in eerste instantie alleen als zelfstandig naamwoord voor; het betekende 'de verliezende kaart in het kaartspel' (vergelijkbaar met het Franse la bête noire 'het zwarte schaap' en met het Nederlandse de zwartepiet). Later ontstond de uitdrukking de bête zijn 'zijn spel verliezen, beest worden'.
Het is niet duidelijk of 'hij is (de) bête' geleid heeft tot de ontwikkeling van het bijvoeglijk naamwoord met de betekenis 'dom', of dat dat direct uit het Frans geleend is.