Gepubliceerd op 17-01-2021

Tape

betekenis & definitie

[Eng.], m. (-s), 4. magneetband voor het opnemen en weergeven van geluid en/of beeld.

© Tape voor cassetterecorders is 3,81 mm breed en zeer dun (18 pm). In een cassette voor een speelduur van 60 minuten zit ca. 88 m tape. De band voor spoelenrecorders is 6,3 mm breed en 35 pm dik (voor normaal gebruik) tot 60 pm (voor studiogebruik). Deze band zit op haspels met een diameter van meestal 18 of 26 cm. Voor cassette-videorecorders wordt meestal tape gebruikt met een breedte van 12,5 mm. Voor studiogebruik worden tapebreedten van 25 en 50 mm toegepast, zowel in cassettes als op haspels.

Tapes kunnen verschillend magnetisch materiaal dragen:

1. ferro of superferro; de kunststof onderlaag draagt een ijzeroxidelaag; deze tapesoort kan op alle recorders gebruikt worden; slechts een beperkt frequentiegebied wordt geheel correct weergegeven;
2. superchroom; de onderlaag draagt een chroomdioxidelaag; een zeer goede weergavekwaliteit is mogelijk, maar deze tapesoort kan alleen worden gebruikt op recorders met een speciale aanpassing aan deze tape;
3. ferrochroom; deze tapesoort bezit een onderlaag van ijzeroxide (voor het lage-tonengebied) en een toplaag van chroomoxide (voor de hogere tonen); deze tapesoort is geschikt voor de meest voorkomende recorders;
4. metaalband; deze tapesoort draagt een laag van zuiver ijzer; met deze band kan een zeer goede weergavekwaliteit bereikt worden; de recorder dient echter een speciale aanpassing aan deze tapesoort te hebben, m.n. de magnetiseerstroom (en de demagnetiseerstroom) moet aanzienlijk sterker zijn dan bij de drie eerder genoemde typen.