(Estado Espanol), staat in Zuidwest-Europa, op het Pyrenees Schiereiland, begrensd door de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee, Frankrijk en Portugal, 504879 km2 (inclusief de Balearen en de Canarische Eilanden). Hoofdstad: Madrid.
ECONOMIE Van de agrarische bevolking woont ca. 33 % in Zuid-Spanje, waar steeds meer agrariërs niet meer over eigen grond beschikken. In Midden-Spanje ontwikkelt de economie zich ongunstig. Het INI (Instituto Nacional de Industria) belegde het geld van de spaarbanken, dat voor een belangrijk deel afkomstig is van gastarbeiders uit Zuid-Spanje, voor de helft in Asturië en Galicië en voor 33 % in Noord-Spanje en Madrid.
De inflatie is groot. De stijging van de prijzen bedroeg in 197726,5 %;in dat jaar was het indexcijfer 300 (100 in 1970). De werkloosheid is hoog; in 1979 bedroeg zij 1,2 mln., waarvan 55 % jongeren. Bij een gemiddeld percentage van 10 % bedraagt zij in Zuid-Spanje 15 %, waar ca. 60 % van de jongeren boven de 14 jaar geen werk heeft. Bovendien zijn er naar schatting 600000 zgn. desanimados (ontmoedigden), die zich niet laten registreren omdat zij menen toch geen kans op werk te hebben. Er is een migratie van zuid naar noord, waardoor de tegenstellingen nog toenemen.
Niet alleen in het agrarische zuiden is de werkloosheid hoog; Madrid en Barcelona tellen te zamen ruim 300000 werklozen. De oorzaken zijn de economische recessie die in 1973 met de oliecrisis begon, de overgang naar meer kapitaalintensieve produktieprocessen, het uitstoten van landarbeiders door de voortschrijdende mechanisatie, gepaard aan een toenemende bedrijfsgrootte, het teruglopen van het toerisme en het feit dat er veel meer gastarbeiders terugkeerden dan er vertrokken.
Na de massale aanvaarding van de grondwet bij referendum op 6.12.1979 (87,79 % vóór) maakte premier Suórez handig gebruik van de gunstige stemming om het parlement te ontbinden. Bij de parlementsverkiezingen van 1.3.1979 waren zijn centrum-democraten samen met de autonomisten de grote overwinnaars, zodat hij op 30 mrt. opnieuw regeringsleider van een eenpartijregering werd. De uitslag van de parlementsverkiezingen werd bevestigd bij de gemeenteraadsverkiezingen van 3.4.1979. Deze konden in Spanje voor het eerst sinds 40 jaar weer in vrijheid worden gehouden. Opvallend bij de uitslag was dat in alle grote steden een communistisch-socialistische meerderheid werd gekozen. De regering sloot op 3.1.1979 een nieuw akkoord met het Vaticaan ter vervanging van het concordaat van 1953 en deed een aanvraag om tot de NAVO toe te treden (1.6.1979).
Suarez ontmoette op 30.4.1979 Mohammed Abdelaziz van het Polisario en op 19 mrt. als eerste Europese regeringsleider, Jasser Arafat. De autonomisten van Baskenland, van Catalonië en in mindere mate van Andalusië maakten al geruime tijd hun eisen met slogans, manifestaties en bommen (ook tegen toeristen) duidelijk. Ondanks soms hevig verzet in het oude kernland van Spanje werd de gedeeltelijke autonomie van Baskenland en Catalonië op 25.10.1979 bij referendum in beide gebieden goedgekeurd. Jésus Maria de Leizaola, sinds 1936 de leider van de Baskische regering in ballingschap, en Joseph Tarradellas, jarenlang de leider van de Catalanen in ballingschap, steunden dit referendum. Het jaar 1979 bood hetzelfde beeld als de voorgaande jaren; er werden talrijke aanslagen op militairen, politiemensen en hooggeplaatste burgers gepleegd. Met meer dan 133 poütieke moorden in 1980 bleef het politieke geweld de allereerste zorg voor de regering-Suarez. Het regionalisme maar in mindere mate ook de opleving van het franquisme en de toenemende werkloosheid lagen ten grondslag aan dit geweld en daarmee ook aan de dreigingen die boven de democratisering bleven hangen.
De uitvoering van de in de grondwet voorziene autonomie voor de Spaanse regio’s zorgde voor enkele ernstige tegenslagen voor Suarez. Het begon al in febr. 1980, toen de regerende u c D een nederlaag moest incasseren bij het referendum over de autonomie in het arme Andalusië. De regering in Madrid trachtte in deze regio een grotere invloed te behouden dan in Baskenland en in Catalonië. De kiezers wezen echter dit soort autonomie af. Eind okt. 1980 moest de centrale regering toegeven aan de belangrijkste eisen die de oppositionele socialistische PSOE en de lokale Partido Socialista de Andalucfa (PSA) in verband met de autonomie hadden gesteld. Die toegeving was o.m. het gevolg van de nederlaag die de regering inmiddels in Baskenland en in Catalonië had geleden.
Op 9.3.1980 kozen de Basken een streekregering. De verkiezingen werden een overwinning voor de Partido Nacionalista Vasco (PN v). De oprichting van een streekregering bracht een verdere isolering van de ETA teweeg, die haar toevlucht zocht in een opvoering van het aantal aanslagen tegen voornamelijk leden van de Guardia Civil en legerofficieren. De PNV , die in jan. het parlement had verlaten uit protest tegen de onwil van Madrid om de autonomie enige slagkracht te geven, keerde na negen maanden afwezigheid in sept. 1980 weer terug. Ook het rijke industriële Catalonië kreeg in 1980 een streekregering. Die werd op 20 mrt. gekozen.
Ook hier leed Suarez’ UCD een nederlaag en in mindere mate ook de socialisten. De kiesuitslag werd een overwinning voor de gematigde nationalisten van de CDC . Nieuwe regionalistische protesten kwamen er toen Suarez in okt. 1980 ‘vertrouwensmannen’ als gouverneur-generaal voor Baskenland en Catalonië benoemde. Marcelino Oreja en Josep Melia kregen resp. voor Baskenland en voor Catalonië bevoegdheden die de streekregeringen hun liever niet toebedeeld zagen. Op 21.12.1980 sprak Galicië zich uit voor het door de regering voorgestelde autonomiestatuut. De stemonthouding bedroeg echter 72 %. In mei 1980 bracht een belangrijke kabinetswijziging een verschuiving naar rechts, die de verdeeldheid binnen de regerende UCD aanwakkerde.
In sept. van dat jaar kwam opnieuw een wijziging nadat Suarez in het parlement de vertrouwenskwestie had gesteld over twee hoofdproblemen van zijn beleid: de strijd tegen de werkloosheid en de regionalisering. Dank zij de steun van de gematigde Catalaanse nationalisten van de c D c van Jordi Pujol verkreeg Suarez de vereiste meerderheid. De socialisten en communisten maakten vooral bezwaar tegen de economische aspecten van Suarez’ plannen en merkten op dat hij de lasten van de economische crisis op de minstbedeelden zou afwentelen. Op 29.1.1981 maakte premier Suarez zijn vrijwillige aftreden bekend. Het onverwachte besluit leidde tot poütieke speculaties en diverse geruchten. Er kwamen berichten in omloop over druk die de militairen achter de schermen zouden hebben uitgeoefend.
De kritiek op het beleid van Suarez binnen de regeringspartij UCD was na de kabinetswijzigingen van 1980 toegenomen. In de Spaanse pers werd de nadruk gelegd op de famüie- en echtscheidingswetgeving. Suarez schoof Leopoldo Calvo Sotelo, vice-premier voor Economische Zaken, naar voren als zijn kandidaat-opvolger. Op 13.2.1981 stierf ETA-terrorist Arregui na martelingen op het politiehoofdkwartier in Madrid. Toen de regering maatregelen tegen de ‘ondervragers’ wilde nemen, dreigde de hele top van het politieapparaat met collectief aftreden. Op 23.2.1981 drong een contingent van de Guardia Civil onder leiding van luitenant-kolonel Tejero het parlement binnen en gijzelde de Spaanse volksvertegenwoordiging en de regering.
Het bleek een groots opgezette samenzwering. Een etmaal lang zag het er naar uit, dat de Spaanse democratie het zou moeten afleggen tegen de militairen. Het snelle optreden van koning Juan Carlos stuurde alle plannen van de samenzweerders in de war. De socialistische partij PSOE verklaarde zich (voor het eerst na de dood van Franco) bereid om in een coalitiekabinet mee te regeren om de nasleep van de mislukte staatsgreep het hoofd te bieden. Calvo Sotelo wees dit aanbod af en op 25.2.1981 werd hij door een grote meerderheid dank zij de reactie op de mislukte coup in het Spaanse parlement benoemd tot nieuwe premier. Op 1.4.1981 nam het parlement met overweldigende meerderheid een ‘Wet tot bescherming van de grondwet’ aan.
Deze wet beoogt de kans op een nieuwe poging tot een staatsgreep kleiner te maken. Onder de nieuwe wet kunnen de gerechtelijke autoriteiten de sluiting van een krantenbedrijf gelasten, indien in het betrokken blad artikelen verschijnen die als een aanzetting tot ‘rebellie’ kunnen worden opgevat of tot andere daden die een buitenwerking stellen van de grondwet inhouden.