Gepubliceerd op 17-01-2021

Nederland

betekenis & definitie

(Koninkrijk der Nederlanden), koninkrijk in Noordwest-Europa, gelegen aan de Noordzee, grenzend aan België en de BRD, 41600 km2 (landoppervlak 33811 km2). Hoofdstad: Amsterdam (nergens wettelijk vastgelegd); regeringsresidentie: ’s-Gravenhage.

BEVOLKING Nederland, Het inwoneraantal van Nederland vertoont een stijgende lijn: 13,0 mln. in 1970, 13,6 mln. in 1975 en 14,1 mln. in 1980; dit betekent een groei van 8,5 % voor de periode 1970-80. Het bevolkingsaantal van Nederland groeit sterker dan alleen uit de geboorten- en sterftecijfers (resp. 12,5 %c en 8,0 %c) is af te leiden. Dit komt door de immigratie van Surinamers, Antillianen en buitenlandse werknemers. Het migratieoverschot bedraagt 3,2 %o per jaar. Het migratiesaldo wordt vooral beïnvloed door de immigratie van Surinamers, Antillianen en de toenemende gezinshereniging van buitenlandse werknemers. Het sterftecijfer vertoont een lichte stijging. Deze stijging kan grotendeels worden toegeschreven aan de vergrijzing van de bevolking.

De jaren zeventig tonen een verandering in de bevolkingsspreiding. De grote steden hebben veel inwoners verloren. De trek naar het platteland geeft ook een kleine verschuiving van verhouding van bevolkingspercentages tussen de provincies te zien. De migraties binnen de provincie zijn het grootst in Groningen (32 %c), Friesland (31,2 %c) en Limburg (29,7 %c). De vertrekoverschotten naar andere provincies zijn het aanzienlijkst in Noord- en ZuidHolland. De vestigingsoverschotten uit andere provincies zijn het opvallendst in Gelderland en NoordBrabant.

De Ned. bevolking concentreert zich meer en meer in gemeenten tussen de 10000 en 50000 inwoners. De regering probeert de suburbanisatie vanuit het westen naar de kleinere bevolkingskernen in de omringende provincies in te perken. Voor de bevolkingstrek op langere afstand zijn een aantal groeisteden aangewezen: Groningen, Zwolle, Breda, Helmond, Almere en Lelystad.

ECONOMIE ALGEMEEN Nederland ondervindt nog steeds de gevolgen van de economische crisis die een onmiddellijk gevolg is van de energiecrisis van 1973. Deze crisis heeft conjuncturele en structurele gevolgen. De conjuncturele gevolgen komen vooral tot uiting in de bouwnijverheid, waar een aanzienlijke werkloosheid heerst. De structurele gevolgen doen zich vooral gelden in de industrie. Er bestaat minder neiging om in nieuwe ondernemingen en vernieuwingen te investeren. In bepaalde bedrijfstakken blijft daardoor een vraag naar ongeschoolde en laaggeschoolde arbeiders.

In alle gebieden is er sprake van een achteruitgang van de werkgelegenheid in de agrarische sector. In de stimuleringsgebieden in het noorden valt een stijging van de industriële functie waar te nemen, waardoor met name in Zuidoost-Friesland het belang van de traditioneel sterke bouwnijverheid (wegenbouw) vermindert. In Zeeland en westelijk Noord-Brabant is er een groei van de industriële functie te constateren. In 1979 omvatte de totale beroepsbevolking 5273000 personen, d.i. 37 % van de totale bevolking. Het aantal zelfstandigen neemt langzaam af. Het werkloosheidsprobleem is urgent in bepaalde groepen.

De werkloosheid is het grootst onder vrouwen en zeer sterk toegenomen onder jeugdigen. LANDBOUW. De bedrijfsvergrotingin de landbouw gaat ten koste van de kleine bedrijven. Bepaalde, vroeger belangrijke landbouwproduktiegebieden verliezen aan betekenis, zoals de Haarlemmermeer en de landelijke gebieden ten zuiden van de Rijnmond. Er is een beweging op gang gekomen die een boerenbedrijf minder afhankelijk maakt van natuurlijke processen in het open veld. Zo heeft de zgn. bio-industrie een grote vlucht genomen; een ander voorbeeld is de champignonteelt.

Nog steeds is de Ned. landbouw een zuivelproducent bij uitstek. Het is de vraag in hoeverre maatregelen van de EG, zoals een boete op te veel geproduceerde zuivel, hierop invloed zullen hebben. In het belangrijkste glastuinbouwgebied van Nederland, het Westland, is men voor een deel na de volledige doorvoering van de EG-akkoorden van primeurs, die het hele jaar door vanuit zuidelijke landen worden aangevoerd, op bloementeelt overgeschakeld. INDUSTRIE. In de industrie is een grote verschuiving ontstaan nadat eerst de textielindustrie in haar totaliteit en daarna bepaalde delen van de metaalnijverheid en de transportmiddelenindustrie in structurele moeilijkheden waren geraakt. Twenthe is een, zij het beperkt, herstructureringsgebied; Tilburg krijgt als herstructureringskern steun; Helmond geniet uit hoofde van de aanwijzing als groeistad daarnaast nog extra steun.

De fabricage van rollend materieel voor spoor- en tramwegen is geheel uit Nederland verdwenen. Nadat er in de scheepsbouw een sterke concentratie had plaatsgevonden in het Rijn-Schelde-Verolme-concern, is het nog steeds moeilijk om bepaalde scheepsbouwbedrijven te handhaven. In Amsterdam is de scheepsbouw bijna geheel verdwenen. De havengebonden bedrijvigheid binnen de Rijnmond neemt een aparte plaats in. De chemische industrie van de Rijnmond is door een groot aantal pijpleidingen verbonden met de petrochemische industrie te Vlissingen, Terneuzen, Antwerpen en Zuid-Limburg en met soortgelijke industrie in het Ruhrgebied.

De regering probeert vat op de economische ontwikkelingen te krijgen door de tenuitvoerlegging van twee belangrijke wetten: de Selectieve Investeringsregeling (SIR) en de Wet op de Investeringsrekening (WIR). De SIR probeert door middel van verplichte meldingen, een vergunningenstelsel en door heffingen de vestiging van bepaalde activiteiten in door de regering als ongewenst beschouwde gebieden tegen te gaan. Meer en meer moet bij de vestiging van bedrijven rekening worden gehouden met milieuwensen van lagere overheden en van particuliere organen en personen. Grote bezwaren bestaan er vooral tegen het energiebeleid, waarbij de acties zich richten tegen de kernenergiecentrales. Voorlopig is de energievoorziening van Nederland voldoende gewaarborgd door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid aardgas. Nederland heeft daardoor zelfs een overschot op de energiebalans.

De belangstelling voor het openbaar vervoer groeit. Hierop werken verschillende factoren in: het streven van de overheid om de dagelijkse mobiliteit te beperken, de uitbreiding van het spoorwegnet (1980: 2880 km) en de toenemende bewustwording van de bevolking ten aanzien van het energieprobleem. De Schiphollijn, een verbinding van Amsterdam-Zuid via Schiphol met ’s-Gravenhage, is in mei 1981 voltooid. De voorbereidende besprekingen over een spoorwegverbinding van Amsterdam met Zuidelijk Flevoland (groeikernen Almere en Lelystad) via Weesp zijn al afgerond. Hoewel het aantal personenauto’s stijgt, neemt het kilometergebruik per auto af.

PREHISTORIE Van de prehistorische bewoners van Nederland zijn vele archeologische resten bekend (→ Nederland, PREHISTORIE). De skeletresten echter zijn gering in aantal, veelal fragmentarisch en in slechte conserveringstoestand. Vaak betreft het crematieresten, die in het algemeen al sterker gefragmenteerd en meestal vervormd zijn. Vele van dergelijke overblijfselen zijn door de onzekerheid of de onmogelijkheid van een datering (b.v. baggervondsten) van betrekkelijk geringe wetenschappelijke waarde.

Het oudst zijn mesolithische crematieresten uit een brandkuil te Dalfsen (Overijssel; 5850 v.C.—5600 v.C.). Van andere als mesolithisch beschreven skeletvondsten is de datering onzeker. Van de vondsten te Koerhuisbeek (Overijssel) b.v. zijn sommige wellicht mesolithisch, maar niet alle. Vroegneolithische skeletten zijn gevonden te Swifterbant (Oostelijk Flevoland; dateringen ca.3500 v.C.). Het betreft hier begravingen (een grafveldje en afzonderlijke graven in de bewoningslaag), en niet in anatomisch verband gevonden skeletdelen, m.n. gebitselementen. De conserveringstoestand is slecht.

In Ryckholt (Zuid-Limburg) trof men in 1923 in een neolithische vuursteenmijn een schedel en een stuk dijbeen aan, en in 1965 werd in dezelfde context nog een schedel (zonder onderkaak) gevonden (3200 v.C.-3100 v.C.). Andere neolithische resten zijn vaak niet meer dan verkleuringen in de bodem: o.a. een bandkeramisch kerkhof te Elsloo (Limburg), enkele vondsten op de Veluwe (Nierssen) en in Drenthe. Ook worden soms niet in anatomisch verband skelet- of gebitsdelen aangetroffen, b.v. de schedelresten uit de Hazendonk bij Molenaarsgraaf (Zuid-Holland), gebitsresten uit een grafheuvel nabij het Uddelermeer (Veluwe), skeletresten uit een grafheuvel te Oostwoud (Westfriesland). Beter bewaard zijn de incomplete skeletten van drie individuen uit Molenaarsgraaf uit de overgang van het Laat-Neolithicum naar de vroege bronstijd.

Uit de bronstijd is een groot aantal crematieresten bekend, o.a. uit Sleen en Vledder (Drenthe). Daarnaast zijn de incomplete skeletten van vijf bronstijdindividuen beschreven uit Zwaagdijk (Westfriesland), uit welk gebied ook nog andere bronstijdresten bekend zijn. Een bronstijd-grafheuvel uit Velsen (Noord-Holland) leverde fragmentarische resten op van zes individuen.

Uit de ijzertijd kent men uitsluitend crematieresten, die veelal in urnenvelden (veel in zowel Noordals Zuid-Nederland) zijn aangetroffen.

Litt. T.S.Constandse-Westermann, Fysisch antropologische beschouwingen over de Ned. bevolking: een poging tot synthese (diss. 1968).

POLITIEK Het kabinet-Den Uyl kwam op 22.3.1977 ten val naar aanleiding van een ernstig conflict rond de grondpolitiek. De KVP- en ARP-ministers eisten bij onteigening van de grond een hogere vergoeding aan de eigenaar dan de meerderheid van het kabinet wilde toestaan. De confessionele ministers boden daarop hun ontslag aan, waarna ook de overige ministers hun portefeuilles ter beschikking stelden. De verkiezingen van 25.5.1977, die samenvielen met de treinkapingen in De Punt en Boven-Smilde, leverden tien zetels winst op voor de PVDA, die daarmee de grootste partij werd. Het CDA haalde een kleine, de VVD een iets minder kleine winst. Opvallend was het plotselinge herstel van D’66.

Vooral de linkse partijen (PPR, CPN, PSP) leden verlies. De hierna volgende formatie werd de langste uit de Ned. parlementaire geschiedenis (ruim 200 dagen). Viermaal probeerde Den Uyl als formateur een kabinet te vormen met PVDA, CDA en D’66. Over het sociaal-economisch beleid werden zij het snel eens, maar de v AD (vermogens aanwasdeling), de abortus en de zetelverdeling gaven meer problemen. Den Uyls poging strandde tenslotte op de personele samenstelling van het kabinet, CDA en VVD bleken nu snel tot overeenstemming te kunnen komen, en op 19.12.1977 werd het kabinet-Van Agt beëdigd. Daarmee waren echter alle moeilijkheden rond de regeringsvorming niet van de baan, omdat de staatssecretarisposten nog bemand moesten worden.

M.n. de benoeming van staatssecretarissen op Onderwijs en Defensie leverden grote problemen op. Uiteindelijk was de bezetting van de laatste post (op Defensie) pas op 14.1.1978 een feit. Korte tijd later moest Defensieminister Kruisinga afhaken, o.a. naar aanleiding van het debat over de neutronenbom. Hij werd opgevolgd door W.Scholten. Een van de eerste feiten van het kabinet-Van Agt vormde het besluit om in principe de rijksbegroting 1978, zoals opgesteld onder het kabinet-Den Uyl, ongewijzigd over te nemen. Op 16.1.1978 legde Van Agt een regeringsverklaring af, waarmee hij zijn kabinet en de beleidsvoornemens daarvan aan de Tweede Kamer voorstelde.

Grote problemen ontstonden rond de uitbreiding van de uraanverrijkingsfabriek te Almelo. Dit gezamenlijke project van Nederland, Groot-Brittannië en de BRD kwam vooral ter discussie in verband met de levering van verrijkt uraan aan Brazilië. Tegenstanders hiervan voerden aan, dat geenszins gewaarborgd was dat Brazilië het verrijkt uraan alleen voor vreedzame doeleinden zou gebruiken. Het kabinet-Den Uyl had besloten pas tot uitbreiding over te gaan, indien Brazilië (dat het verdrag tegen verspreiding van kernwapens, het non-proliferatieverdrag, niet ondertekend heeft) afdoende veiligheidsgaranties zou geven voor vreedzaam gebruik. Het kabinet-Van Agt besloot aanvankelijk, ondanks hevige druk van de zijde van de BRD, de beslissing omtrent de uitbreiding op te schorten totdat een toezichts- en beheersregeling met betrekking tot vreedzaam gebruik onder auspiciën van het Internationaal Atoombureau (IAEA) te Wenen was opgesteld. Op 9.6.1978 werd dit besluit definitief en wel zodanig, dat Nederland akkoord ging met de Duitse en Engelse voorstellen voor een veiligheidsregeling. Deze regeling ging velen echter lang niet ver genoeg en er volgde een stroom van protesten, zowel binnen als buiten de Tweede Kamer.

De meest opzienbarende daad van het kabinet-Van Agt in 1978 was de lancering van Bestek ’81, een bezuinigingsplan, dat beoogde de werkloosheid te bestrijden en de inflatie tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. In 1978 werden voorts zowel verkiezingen voor de Provinciale Staten (29 febr.) als voor de gemeenteraden (31 mei) gehouden. Opvallend was daarbij, in vergelijking met de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 25.5.1977, de winst voor het CDA en het verlies voor de PVDA en in mindere mate voor de VVD . Opmerkelijk was de tendens, die zich ook al in 1977 aftekende, tot concentratie van de stemmen in de drie grote partijen PVDA,CDA en VVD. Men sprak in dit verband met van een ‘driestromenland’. Praktisch alle kleinere partijen moesten verlies incasseren, uitgezonderd D’66, dat zich na het opmerkelijk herstel van 1977 wist te handhaven.

Op 7.11.1978 trok CDA-fractie voorzitter W. Aantjes zich terug uit de politiek toen in de openbaarheid kwam dat hij zich op 12.10.1944 had laten inlijven bij de Landstorm Nederland, een onderdeel van de Duitse Waffen-ss. Uit de beschuldiging dat hij de waarheid over zijn oorlogsverleden steeds verzwegen zou hebben, trok Aantjes de conclusie dat zijn integriteit te zeer was aangetast om nog langer als politicus te functioneren. Voor het CDA kwam de kwestie-Aantjes op een ongelukkig tijdstip, omdat m.n. hij een dominerende en consoliderende rol in de intern verdeelde partij speelde.

In 1979 zag de Tweede Kamer zich tweemaal voor de taak gesteld een geruchtmakend dossier uit het nationale oorlogsverleden te behandelen. De eerste keer was dit De zaak-→ Menten, de van oorlogsmisdaden in Polen beschuldigde Blaricumse kunstverzamelaar. De tweede keer was het De zaak-Aantjes, waarin het parlement voor de noodzaak kwam te staan zich uit te spreken over de wering van een collega. Na een uitgebreid juridisch en historisch onderzoek naar de feiten uit zijn verleden achtte men geen reden aanwezig voor een ontlastende rehabilitatie van de al afgetreden CDA-fractievoorzitter, en de Tweede Kamer was vrijwel unaniem van oordeel dat een terugkeer van Aantjes in de volksvertegenwoordiging niet gerechtvaardigd was. In dec. 1979 werd het politieke bestaan van het kabinet-Van Agt bedreigd door de controverse die de Ned. politiek in 1979 het langst heeft beheerst, nl. de modernisering van de NAVO-kernwapens. Een belangrijk binnenlands geschilpunt betrof het sociaal overleg over de loonruimte voor nieuwe arbeidsovereenkomsten.

Het jaar 1979 stond geheel in het teken van loonmatiging, echter zonder veel uitzicht op een vrijwillig akkoord tussen werknemersorganisaties en werkgevers over een zgn. nullijn. De aanvankelijke, zichzelf opgelegde terughoudendheid tegenover de sociale partners kwam het kabinet op aanhoudende scherpe kritiek te staan, niet alleen van de parlementaire oppositie, maar ook van de vakbeweging, de werkgevers en van een belangrijk deel van de eigen christen-democratische regeringsfractie in de Tweede Kamer.

Na mislukt overleg met de sociale partners besloot het kabinet in 1980 tot een loonpauze voor twee maanden. Van Agt kondigde nieuwe bezuinigingsvoorstellen aan, maar binnen het kabinet bleken daarover grote meningsverschillen te bestaan. Minister Andriessen vond dat er op de overheidsuitgaven f 4 mrd. bezuinigd moest worden. Daarin zag hij zich gesteund door de WD-ministers. Minister Albeda van Sociale Zaken wilde niet meer dan f 2 mrd. bezuinigen, omdat iets anders ‘maatschappelijk niet haalbaar’ zou zijn. Om tot een compromis te komen stelde premier Van Agt eerst een bedrag van f 2,7 mrd. en in een later stadium f 3 mrd. voor.

Op 18.2.1980 nam de ministerraad een beslissing. Het kabinet wilde in de loop van 1980 nog eens f 600 mln. extra bezuinigen om het gat in het ombuigingsplan Bestek ’81 te vullen. Dit bedrag zou komen boven de al aangekondigde f 3 mrd. bezuinigingen op overheidsuitgaven. Minister Andriessen nam daarop ontslag, omdat hij de invulling van de bezuinigingsactie te globaal vond en niet de zekerheid had dat de bezuinigingen ook werkelijk gerealiseerd konden worden. Zijn staatssecretaris, A.Nooteboom, volgde Andriessen in zijn ontslag. Begin mrt. werd A.van der Stee, tot dan toe minister van Landbouw, op Financiën benoemd.

G.Braks werd minister van Landbouw. Beide ministers zijn lid van het c D A . In april volgde de benoeming van M. van Amelsvoort (CDA) als staatssecretaris van Financiën.

Eveneens in febr. 1980 werd er in en buiten de regering druk gedebatteerd over de vraag of de Olympische Spelen in Moskou geboycot moesten worden als reactie op de inmenging van de USSR in Afghanistan. Een kamermeerderheid, waaronder PVDA en VVD, was aanvankelijk tegen een boycot. De regering sprak zich echter vóór een boycot van de Spelen uit. Nederland besloot zich voorts te scharen achter een aantal EG-maatregelen in verband met tarwe-export en tevens werd de export van hoogwaardige technologie naar de USSR stopgezet.

De omgekeerde situatie deed zich tegen eind 1980 voor met betrekking tot het miniwereldkampioenschap voetbal in Uruguay; ook dit land werd ervan beschuldigd de mensenrechten met voeten te treden. Het kabinet weigerde, ondanks druk van de Tweede Kamer, zich tegenover de Koninklijke Ned. Voetbalbond (KNVB) duidelijk vóór een boycot uit te spreken. De KNVB besloot daarop zijn inschrijving aan het toernooi gestand te doen en wikkelde het toernooi in Uruguay af.

Vlak voor het zomerreces van 1980 overleefde het kabinet-Van Agt een motie van wantrouwen in verband met de kamerdebatten over een eenzijdige olieboycot tegen Zuid-Afrika. Nadat het kabinet verscheidene door de Tweede Kamer aanvaarde moties in die zin had geweigerd, diende oppositieleider Den Uyl een motie van wantrouwen tegen het kabinet in. Het debat eindigde in de nacht van 26 op 27 juni met de verwerping van deze motie; 72 kamerleden stemden voor en 74 tegen. Van Agt kondigde nog tijdens het kamerdebat aan dat het kabinet zo spoedig mogelijk contact op zou nemen met België, Luxemburg en de Scandinavische landen om steun te krijgen voor een gezamenlijke olieboycot tegen Zuid-Afrika. Maanden later bleek dat de Scandinavische landen alleen wilden praten over een gezamenlijk actiepakket dat tot doel heeft de economische en culturele banden met Zuid-Afrika te herzien. In nov. 1980 bleek een meerderheid van de Eerste Kamer tegen een boycot van Zuid-Afrika te zijn.

Geheel onverwacht kondigde koningin Juliana op 31.1.1980, via een korte radio- en tv-toespraak aan dat zij op 30 april zou aftreden. Op 30 april, toen de plechtigheden in het paleis op de Dam en in de Nieuwe Kerk plaatsvonden, was Amsterdam het toneel van heftige ongeregeldheden tussen krakers en antimonarchisten enerzijds en de mobiele eenheid van de politie anderzijds. Ook voor en na 30 april kwam het in Amsterdam verscheidene malen tot hevige rellen rond ontruimingen van kraakpanden.

De openbare opinie werd in 1980 in toenemende mate verontrust door een aantal milieuschandalen. Op tal van plaatsen, waarvan Lekkerkerk wel het meest tot de verbeelding sprak, werd in de bodem en op legale of illegale stortplaatsen, voor de volksgezondheid gevaarlijk afval ontdekt. Nog twee andere geruchtmakende kwesties hielden in 1980 het parlement bezig. Eén ervan was de order van Taiwan aan het Rijn-Schelde-Verolme-concern (RSV) voor de levering van twee duikboten. Taiwan bestelde bij RSV voorts materiaal voor een conventionele centrale en een kerncentrale en gaf opdracht tot de bouw van een aanlandingsplaats voor vloeibaar aardgas (LNG). Met de levering zou een bedrag van ca. f 1 mrd. zijn gemoeid.

Hoewel de minister van Buitenlandse Zaken Van der Klaauw met aftreden dreigde, omdat hij tegen de levering was, ging de ministerraad toch akkoord. Een andere moeizame politieke zaak was de regeling van de → abortus provocatus. Op initiatief van de ministers Ginjaar (Volksgezondheid, VVD) en De Ruiter (Justitie, CDA) nam de Tweede Kamer een wet aan (76 stemmen voor en 74 tegen) waarin de vrouw die abortus wil een verplichte bedenktijd van vijf dagen krijgt. Het abortusontwerp kon worden aangenomen doordat vijf CDA ’ers hun aanvankelijke bezwaren lieten vallen.