o., het overheidsbeleid inzake de bescherming van het milieu tegen invloeden door menselijk toedoen.
© In veel landen is het milieu sinds het einde van de jaren zestig in toenemende mate onderwerp van overheidszorg geworden, wat vooral tot uiting komt in de wetgeving.
Nederland De oudste Ned. milieuwet is de Hinderwet van 1875, die in 1952 werd herzien. In de loop van de jaren zestig en zeventig trad een groot aantal wetten op het gebied van de milieuhygiëne in werking. Het betreft hier in het algemeen wetten die tot doel hebben de vervuiling van een bepaald deel van het milieu (water, bodem, lucht) tegen te gaan. Naast deze zgn. sectorale wetten werd steeds meer de behoefte gevoeld aan een wet die een aantal meer algemene aspecten op het gebied van de milieuverontreiniging regelt. Hierin zal de Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiëne van 13.6.1979 in toenemende mate kunnen voorzien. In de totale afweging van de verschillende aanspraken die op de beschikbare ruimte worden gedaan, speelt de Wet op de Ruimtelijke Ordening een belangrijke rol. Stimulansen ten aanzien van het milieubeleid gingen uit van conferenties in het kader van de VN: in 1972 vond de milieuconferentie te Stockholm plaats, in 1976 was er in Vancouver een conferentie over menselijke nederzettingen.
In verband met de raakvlakken van het milieubeleid met welhaast alle andere beleidsterreinen bleek er behoefte te bestaan aan een vorm van coördinatie.
In 1972 leidde dit o.a. tot de instelling van de Interdepartementale Coördinatiecommissie voor de Milieuhygiëne (i c M H ), die onder het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne ressorteert. In bijna alle wetten op het gebied van de milieuhygiëne is een belangrijke rol in de uitvoering ervan aan de provinciale overheid toebedeeld. Op provinciaal niveau zijn voorts talrijke verordeningen van kracht die de bescherming van het landschap, de bodem en het water beogen. Op gemeentelijk niveau kunnen verschillende bepalingen op milieugebied in de plaatselijke Algemene Politieverordening worden opgenomen. De algemene beleidslijnen met betrekking tot de milieuhygiëne zijn geanalyseerd in de Urgentienota Milieuhygiëne die in 1972 door de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne werd uitgebracht. In de daaropvolgende jaren werden, o.a. in de memories van toelichting bij de jaarlijkse begroting van dat departement, de beleidslijnen nader uiteengezet.
Belangrijke onderwerpen die daarin werden aangesneden, betroffen het principe van ‘de vervuiler betaalt’, de heffingenproblematiek, de middelen die er zijn of moeten zijn om het beleid te kunnen realiseren, milieuopvoeding en -voorlichting en het toezicht op de naleving van de wetgeving. In 1976 werd een nota uitgebracht over de toepassingen van milieuhygiënische normen. In 1977 stonden de → milieu-effectrapportage en de → milieukartering in het middelpunt van de belangstelling. Beleidsvoornemens op het gebied van de lucht- en waterverontreiniging worden al omgezet in zgn. indicatieve meerjarenprogramma’s, die ook voor de geluidshinder en afvalstoffen op komst zijn. In 1974 is door de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne de Voorlopige Centrale Raad voor de Milieuhygiëne ingesteld, die gevraagd en ongevraagd kan adviseren over milieuhygiënische onderwerpen. Door de brede samenstelling van de raad kan rekening worden gehouden met de ideeën van milieu-organisaties, bestuurders, het bedrijfsleven, en van specifieke deskundigen. Zij brengt jaarlijks verslag uit van de toestand op het gebied van milieuhygiëne in Nederland.
De op 27.3.1974 ingestelde voorlopige Centrale Raad voor de Milieuhygiëne (VCRMH) heeft tot taak de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van advies te dienen omtrent de conditie van lucht, water en bodem en het voorkomen van geluidshinder in Nederland. De VCRMH heeft een overkoepelende functie wat betreft de samenhang van verschillende milieuhygiënische beleidsonderdelen. Zij signaleerde lacunes en deed aanbevelingen omtrent te ondernemen studies op milieuhygiënisch terrein. Medio 1981 gaat de VCRMH over in de c R M H . Daarnaast bestaat de Landelijke Stuurgroep Onderzoek Milieuhygiëne (LASOM) welke tot taak heeft het milieuonderzoek in Nederland te stimuleren en te coördineren. De LASOM heeft tevens een uitvoerende taak, namelijk het programmeren en inventariseren van milieuonderzoek. In 1982 zal de LASOM worden opgeheven.
Op 14.12.1979 besloot het kabinet tot instelling van de Raad voor Milieuen Natuuronderzoek. In 1981 wordt deze raad geïnstalleerd. De raad heeft tot taak te adviseren inzake het onderzoek op het aandachtsgebied milieu en natuur in de vorm van meerjarenplannen, en dit onderzoek te coördineren en te stimuleren.
België Een van de belangrijkste Belg. mentaliteitsveranderingen die zich in de jaren zeventig is gaan aftekenen, is het snel sterker wordende milieubewustzijn, zowel bij de bevolking als bij de overheid. Er kwam een wet op het natuurbehoud, de wetgeving op het gebied van water- en luchtverontreiniging, vast afval en geluidshinder werd aangepast en verbeterd. Er werden pogingen gedaan om het zich snel uitbreidende autosnelwegennet te beteugelen en talloze plaatselijke actiecomités werden dikwijls beloond in hun streven naar behoud van het landschap. De behandeling van milieuproblemen in België is echter weinig consequent. Dit wordt meestal geweten aan het ontbreken van een apart ministerie met bevoegdheid voor alle aspecten van de milieuzorg. Na experimenten met een ministercomité (1972) en een staatssecretariaat (1974) ressorteert het milieubeleid sinds 1977 onder het Ministerie van Volksgezondheid.
Maar belangrijke onderdelen ervan behoren nog altijd tot de bevoegdheid van andere ministeries (Landbouw, Openbare Werken, Tewerkstelling en Arbeid). Hoe groot die versnippering van bevoegdheden is, blijkt uit de in 1976 door het staatssecretariaat voor het Leefmilieu gepubliceerde Inventaris van de besturen en diensten van het Rijk die bij het leefmilieu in België betrokken zijn.
Geleidelijk aan komt er verandering in de opvatting dat de industrie de enige vervuiler zou zijn. Men is van mening dat ook elke particulier moet vermijden om het milieu te vervuilen. De overheid heeft op deze ontwikkelingen ingespeeld door middel van campagnes: er werd b.v. uitgebreide informatie aan de bevolking verschaft over afvalverwerking, en het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin hield een anti-rookactie.
Het regionaliseren van een aantal onderdelen van het milieubeleid maakt het uitvoeren ervan niet eenvoudig. Zo wordt de toepassing van de Ned.-Belg. waterverdragen van 1975 (m.n. de maatregelen tegen vervuiling van het Maaswater) tegengehouden, omdat in Wallonië wordt gevreesd voor de gevolgen die dit zal hebben voor de industriële ontwikkeling van het Waalse gewest. Sinds de economische crisis (1974) speelt ook de bezorgdheid om de werkgelegenheid niet zelden mee bij het overwegen van maatregelen tegen industriële milieuverontreiniging. Dit was o.a. het geval in de affaire rond de loodvergiftiging bij kinderen van een lagere school in de buurt van een metaalbedrijf in Hoboken (Antwerpen). Hoewel sluiting van het bedrijf de enige afdoende maatregel bleek om de bewoners van de dichtbevolkte wijk te beschermen, zag men daar wegens de gevolgen voor de werkgelegenheid vanaf. Daarnaast krijgt de industriële vervuiling door de uitbreiding van het kernenergieprogramma een nieuwe dimensie.
Vroeger werden acties, zoals tegen Bayer-Rickmann, exploitant van steen- en zandgroeven, vanwege de veroorzaakte geluidshinder, steeds door de direct betrokkenen ondernomen. Omdat het gebruik van kernenergie consequenties op landelijk niveau heeft, hebben de acties tegen de kernenergiecentrales te Mol, Tihange en Doel, die in de resp. regio’s waren begonnen, zich uitgebreid tot een nationaal niveau. Mede hierdoor is het beleid van de overheid omtrent kernenergie voorzichtiger geworden. In 1976 werd aangekondigd dat tot 1979 geen verdere plannen zullen worden ontwikkeld ter uitbreiding van het aandeel van kernenergie in de energievoorziening; wel zal het werk aan de twee reeds in aanbouw zijnde en aan de twee reeds bestelde centrales worden voortgezet.
Op het gebied van de milieu-effectrapportage wordt vooruitgang gemaakt, o.a. door de instelling van een Ecologische Commissie bij het Ministerie van Openbare Werken. Deze commissie zal zich gaan buigen over de gevolgen voor het milieu van voorgenomen ingrijpende handelingen.
Europese Gemeenschappen In de Europese Raad hebben ministers van de negen EG-landen op 30.5.1978 overeenstemming bereikt over een pakket maatregelen dat een schoner milieu moet bevorderen. Hierin is o.a. vastgelegd dat vanaf 1.1.1981 in de benzine die in de EG verkocht wordt niet meer dan 0,4 g lood/1 mag voorkomen. Voorts is een richtlijn van de Europese Commissie aangenomen waarmee men hoopt goed water te beschermen of slecht water te verbeteren en wel zodanig dat zalmen karperachtigen erin kunnen leven. Deze richtlijn geldt echter voor die wateren die de lid-staten aanmelden. Ook is men akkoord gegaan met een resolutie waarin o.a. staat dat er onmiddellijk maatregelen genomen dienen te worden om de industrie ertoe aan te zetten te onderzoeken welke vervangende produkten geschikt zijn om in de plaats van fluorkoolwaterstoffen te gebruiken. Deze stoffen worden gebruikt als drijfgas in spuitbussen en als koelvloeistof in koelkasten.
Het onderzoek op dit gebied wordt op wereldniveau gecoördineerd in de UNEP, het milieuprogramma van de VN. Ten aanzien van de verontreiniging van het zeewater (o.a. het ongeluk op het booreiland in het Ekofiskgebied in de Noordzee, 1977, en de gestrande tanker Amoco Cadiz, 1978) moeten maatregelen tegen de vervuiling nog nader worden uitgewerkt. Over een richtlijnvoorstel van de Europese Commissie met betrekking tot de bescherming van in het wild levende vogels in Europa door een algemeen verbod ze te doden, hun nesten en eieren te beschermen en, als het reeds beschermde soorten zijn, ook hun nestgebieden te beschermen, is nog geen overeenstemming bereikt.