m. (-s), apparaat voor het opnemen en weergeven van geluid op resp. vanaf een magnetische band die zich in een doosje (compactcassette) bevindt.
© Cassetterecorders komen in diverse uitvoeringen voor: als afzonderlijk apparaat, compleet met ingebouwde microfoon, versterker (voor zowel de opname als bij de weergave) en luidsprekers, eventueel in draagbare uitvoering, of als inbouwapparaat (cassettedeck), waaraan microfoons, of andere signaalbronnen, eindversterker en luidsprekers moeten worden aangesloten. De belangrijkste onderdelen zijn: de microfoon, de versterker, de wiskop, de opname/weergavekop, het bandaandrijfsysteem en natuurlijk de cassette met de band (afb. 1).
De cassetterecorder, die aanvankelijk gedacht was als handig apparaatje waarmee zelf opgenomen muziek b.v. in de auto weergegeven kan worden, zonder al te hoge kwaliteitseisen te stellen, is in de loop der jaren sterk geëvolueerd. Er zijn thans cassetterecorders in zeer uiteenlopende prijsklassen en prestaties. De beste daaronder kunnen wat betreft de geluidsweergavekwaliteit en bedieningsfaciliteiten een vergelijking met spoelenrecorders goed doorstaan. De beperking zit dan hoofdzakelijk in de maximumspeelduur per cassette. Het zwakste punt is het verwerken van programma’s met een grote dynamiekomvang, m.n. bij live microfoonopnamen. Deze laatste van een bestaande bandopname overnemen op cassette is overigens uitstekend te doen, aangezien de dynamiekpieken dan al zijn gladgestreken.
De afmetingen van een cassette [Fr., doosje] zijn internationaal gestandaardiseerd, zodat alle merken cassettes bruikbaar zijn op alle merken cassetterecorders. In de cassette (afb. 2) zit de magnetische band opgerold op een haspel; de aanloopstrook is vastgemaakt aan de as van een tweede haspel. Bij de opname wordt de tweede haspel aangedreven; deze trekt de band langs een opening in de cassette, waar een verend kussentje de band naar voren tegen de opnamekop aandrukt. Intussen wordt de band opgewonden op de tweede haspel. Ook het andere eind van de band is voorzien van een aanloopstrook (vastgemaakt aan de as van de eerste haspel). De aandrijfmotor stopt automatisch zodra de aanloopstrook voor de cassetteopening verschijnt, zodat de band beschermd wordt tegen breken.
Men kan de band heen en terug spoelen zoveel men wil; nooit hoeft men een losgekomen bandeinde opnieuw te bevestigen, en het is ook niet nodig een cassette eerst helemaal door te spoelen alvorens die uit het apparaat genomen kan worden. Dit is een van de grote voordelen van dit systeem tegenover het omslachtiger gemanipuleer met spoelen. Een cassetteopname kan men op elk moment afbreken, dan de cassette uit het apparaat halen en op een willekeurig later tijdstip een andere opname er achter aanzetten, zonder genoodzaakt te zijn eerst de exacte aansluitplaats op te zoeken.
Cassettes zijn verkrijgbaar met een speelduur van 60, 90 of 120 minuten, terwijl voor spoelenrecorders banden verkrijgbaar zijn met een speelduur tot 2 x 3 uur. Een cassette van 60 minuten speelt eigenlijk 2 x 30 minuten, en moet dan omgedraaid worden: dan bestrijkt de opname/weergavekop andere delen van de band (afb. 3). Een band kan vele keren voor opnames gebruikt worden. Dit geschiedt eenvoudigweg door de nieuwe opname over de vorige heen te zetten. Automatisch komt nl. bij elke opname de wiskop in actie (dus ook bij een nieuw bandje). Niet alleen het uitwendig formaat van de cassette maar ook de bandsnelheid is internationaal gestandaardiseerd, en wel op 4,75 cm/s.
Dit is van belang omdat de bandsnelheid bij het afspelen nauwkeurig dezelfde dient te zijn als die bij de opname, anders is de toonhoogte bij weergave anders dan die van het originele geluid. Dit wordt daar overigens nooit onderling vals van, omdat alle toonhoogten dan in dezelfde mate veranderen. Behoud van de originele toonhoogte is wel van groot belang wanneer men de opname gemixed met andere geluidsbronnen wil heropnemen.
Vrijwel alle cassetterecorders zijn zodanig ingericht, dat zij stereofonisch geluid inderdaad in stereo opnemen. Hiertoe zijn in het apparaat diverse onderdelen dubbel uitgevoerd (versterker, opname/ weergavekop, wiskop enz.). De signalen voor het linker- en rechterkanaal komen ook gescheiden op de band terecht (als twee naast elkaar liggende sporen).
De geluidsweergavekwaliteit hangt, althans wat de recorder betreft, af van diverse omstandigheden, waarvan sommige inherent zijn aan het systeem, andere een kwestie van prijs zijn. Twee inherent nadelige omstandigheden zijn de lage bandsnelheid en de kleine breedte van de geluidssporen op de band. De cassetteband is genormaliseerd op een breedte van 3,81 mm, terwijl de gewone spoelband 6,3 mm breed is. Hoe lager de bandsnelheid, des te minder hoge tonen goed weergegeven kunnen worden, dit bij gelijkblijvende spleetbreedte van de opnamekop (→ magnetofoon). Een tegemoetkoming is dan ook gezocht in verkleining van die spleetbreedte (tot 1 pm). Slechts bij weinig modellen cassetterecorder kan een hogere bandsnelheid gekozen worden.
Het nadeel hiervan is dat de speelduur dan nog korter wordt dan hij al is. Hoe smaller de geluidssporen op de band zijn en hoe smaller spleetbreedte wordt toegepast, des te groter rol gaat de korreligheid van het magnetisch materiaal spelen. Dit betekent dat de signaal/ruisverhouding ongunstiger wordt, m.a.w. er zal duidelijker ruis hoorbaar worden bij het afspelen. Op cassetterecorders vindt men dan ook eerder een of ander ruisonderdrukkingssysteem dan op spoelenrecorders, die hiervoor vaak geen bijzondere voorziening hebben. Verder kan de geluidsweergavekwaliteit nog ongunstig beïnvloed worden door de zgn. azimutfout. Hiermee wordt bedoeld dat in het weergaveapparaat de kopspleet niet dezelfde oriëntatie heeft als die van het opnameapparaat.
Dit geval kan zich voordoen bij musicassettes, die elders voorzien zijn van geluid. Hoe smaller spleetbreedte toegepast wordt, des te eerder wreekt zich een misoriëntatie.
De duurdere modellen cassetterecorder hebben dan ook de mogelijkheid om de azimutinstelling te wijzigen. Ook is het voor het verkrijgen van een technisch goede opname zaak te zorgen voor een juiste uitsturing van de opnamekop: krijgt die te zwakke of te sterke signalen toegevoerd, dan komen die niet of vervormd op de band. Daarom zijn cassetterecorders voorzien van een automatisch werkende dynamiekcompressor (zgn. limiter), óf men kan het uitstuurniveau aflezen op twee meters, een voor het linker- en een voor het rechterkanaal, en men regelt zelf de aangeboden signaalsterkte. De limiter wordt uitschakelbaar uitgevoerd, omdat dynamiekcompressie niet altijd noodzakelijk is, b.v. bij het overnemen van een muziekprogramma dat in dit opzicht al goed verzorgd is, zoals dat van een grammofoonplaat. Natuurlijk zijn ook de bandjes zelf in de loop der jaren niet buiten de evolutie gebleven, en wordt er thans een heel sortiment cassettes aangeboden, elk weer een ander compromis tussen kwaliteit en prijs vertegenwoordigend. → tape.
Gaat men bij het ontwerpen van een cassetterecorder zover als de huidige stand van de techniek en m.n. de elektronika toelaat, dan moeten alle erin verwerkte onderdelen aan de hoogste eisen voldoen. Dit betreft m.n. de versterker (waarin extreem ruisarme componenten toegepast dienen te worden), de kwaliteit van de (gescheiden) opname- en weergavekoppen, het → ruisonderdrukkingssysteem, het type niveaumeter (met wijzers of → led’s), een optimale aanpasmogelijkheid aan de diverse tapesoorten, en een bandaandrijfsysteem dat een volstrekt regelmatige handloop garandeert (en dat jarenlang blijft doen). De situatie is thans zo dat er cassetterecorders op de markt zijn waarvan de geluidsweergavekwaliteit door leken niet te onderscheiden is van die van goede spoelenrecorders. De prijs hiervan is dan overigens ook van vergelijkbare grootteorde.
Daarnaast worden in de top hifi-klasse nog enkele andere, eveneens kostbare, bedieningsfaciliteiten aangetroffen zoals: gescheiden regelmogelijkheid voor microfoon- en lijnsignalen (deze laatste betreffen radio- en pickup-aansluitingen); de mogelijkheid van nabandcontrole, d.w.z. men kan tijdens het maken van een opname deze al afluisteren (via een hoofdtelefoon en met een zeer gering tijdverschil ten opzichte van het originele geluid) en aldus de opnamekwaliteit bewaken; de mogelijkheid van cueing, waarbij tijdens versneld vooruit- of terugspoelen hoorbaar is óf en waar op de band al een opname zit; logische functiebesturing: bij het indrukken van een bepaalde functietoets, b.v. versneld terugspoelen, wordt automatisch eerst de situatie waarin het apparaat op dat moment verkeert bekeken (zo wordt in dit voorbeeld de bandsnelheid eerst tot nul gebracht indien het apparaat liep); een systeem voor het automatisch opzoeken van het begin van een bepaalde opname (memory); de mogelijkheid voor afstandsbediening; de mogelijkheid voor snelheidsfijnregeling (pitch control).