Om gewenste peilverschillen tussen watergangen in stand te houden, overtollig water kwijt te raken, maar ook de scheepvaart mogelijk te houden, liggen er in Fryslân, met name in het hogere deel, talrijke stuwen en sluizen in velerlei vormen en uitvoeringen.
Stuwen.
Stuwen variëren van kleine, niet regelbare schotten in sloten tot aan grote, regelbare waterbouwkundige bouwwerken (& Stuw). In de Friese polders staan talloze kleine stuwtjes om een voor de landbouw of natuur essentieel peilniveau te handhaven. Omdat schepen stuwen niet kunnen passeren, zijn de grote stuwen vaak voorzien van een naast gelegen verlaat of schutsluis.
Schutsluis.
Op plekken waar naast het peilverschil ook de scheepvaart van belang is, zijn schutsluizen aangelegd. Door middel van minimaal twee stel deuren kan een schip van het ene peil naar het andere geschut worden. Omdat de Friese boezem één streefpeil (NAP -0,52 m.) hanteert, zijn schutsluizen hier niet noodzakelijk. Wel zijn er schutsluizen om op andere wateren te komen. In Hindeloopen en Workum liggen sluizen uit de 17e eeuw die de verbinding vormden naar de Zuiderzee. Ook de sluizen Schoterzijl, Tacozijl, Makkumerzijl, Groote en Kleine sluis in Harlingen, Roptazijl en Ezumazijl waren van belang voor de scheiding tussen binnen- en buitenwater.
De Lemstersluis, in 1888 gebouwd als zeesluis, vormde de verbinding met de Zuiderzee en overbrugt nu het peilverschil met het IJsselmeer (zomerpeil NAP 0,20 m., winterpeil NAP -0,40 m.). In 1952 zijn de bij Tacozijl gelegen Prinses Margrietsluizen in gebruik genomen, waardoor de capaciteit voor de binnenvaart sterk vergroot werd en de Lemstersluis alleen de pleziervaart verwerkt. De Tsjerk Hiddessluizen, gebouwd in 1951, verbinden het boezemwater van het Van Harinxmakanaal met de haven van Harlingen en de Waddenzee. De Johan Frisosluis (1966) in Stavoren verbindt het Johan Frisokanaal met het IJsselmeer. Omdat de wachttijden in de zomermaanden soms lang oplopen, is er direct naast de sluis een tweede aangelegd, die in 2013 gereed kwam.
In de beekdalen langs de randen van het Drents-Fries plateau zijn schutsluizen noodzakelijk om de hoogteverschillen te overbruggen. Hier zijn vele verlaten aangelegd ten behoeve van de veenontginningen en het turftransport. De Friesche Schut in de Kolonievaart en de verschillende sluizen in de Opsterlânske Kompanjonsfeart zijn hier voorbeelden van. In de laatste ligt een negental sluizen om een totaal hoogteverschil van twaalf meter te overbruggen.
In het O. van de provincie wordt het peilverschil tussen de Friese boezem en de Electraboezem van Groningen (Waterschap Noorderzijlvest) in stand gehouden door de schutsluis in het Van Starkenborghkanaal bij Gaarkeuken (Gr.). Hier wordt in droge perioden door middel van een inlaatwerk IJsselmeerwater via de Friese boezem ingelaten. Het streefpeil in het Van Starkenborghkanaal ligt lager (NAP -0,93) dan het Friese boezempeil. De schutsluis bij Gaarkeuken is een belangrijke schakel voor de binnenvaart tussen IJsselmeer en Groningen/Delfzijl.
Inlaatsluis.
Een inlaatsluis maakt het mogelijk om een bepaald pand van water te voorzien. Twee jaar na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 was het IJsselmeer water voldoende verzoet om water op de Friese boezem in te laten. Daarom kwam in 1934 de inlaat in de Teroelsterkolk bij het Woudagemaal gereed. Deze is zowel voor Fryslân als voor Groningen van belang voor de zoetwatervoorziening voor de landbouw en doorspoeling van kanalen in droge perioden.
Spuisluis.
Naast het keren van buitenwater dienen uitwaterings- of spuisluizen met name om overtollig binnenwater te lozen (& zijl). In het verleden konden de sluizen bij Ezumazijl (1672) en Dokkumer Nieuwe Zijlen (1729) vanuit de Friese boezem op de Lauwerszee lozen. De R.J. Cleveringsluizen (1969) in de Lauwersmeerdijk hebben die functie overgenomen en kunnen bij eb in de Waddenzee lozen. Bij harde NW. wind, in combinatie met een hoge waterstand, opstuwing van de Friese boezem en veel neerslag, is spuien hier soms problematisch. Er gaan dan ook stemmen op om in de Lauwersmeerdijk een gemaal te bouwen. Andere belangrijke spuisluizen zijn de Lorentzsluizen en Stevinsluizen in de Afsluitdijk.
Keersluis.
Een keersluis heeft als hoofddoel om water in een watergang te keren en wordt in de regel alleen in situaties met hoogwater gebruikt. De belangrijkste keersluis ligt bij Terherne in het Prinses Margrietkanaal in de Nieuwe Slachtedijk aan de NO. zijde van het Snitser Mar. Deze keersluis wordt gesloten bij hoge waterstanden en harde zuidwestenwind, om opstuwing in de Friese boezem tegen te gaan. Ook de Joustersluis staat normaal gesproken open, maar wordt alleen gesloten bij harde NW. tot ZW. wind om opstuwing in het O. tegen te gaan.
Waaiersluis.
Een waaiersluis is zo ontworpen dat hij tegen de waterdruk in geopend en gesloten kan worden. Dit type sluis werd vooral gebruikt voor de inundatie van waterlinies. In Fryslân liggen geen waaiersluizen, maar net over de grens met Overijssel in Kuinre heeft een waaiersluis gelegen als onderdeel van de Friese Waterlinie.
Driewegsluis.
Een driewegsluis is een heel specifiek soort sluis, waar drie verschillende peilen naast elkaar worden gehanteerd. Er liggen drie van deze sluizen in Nederland, waarvan vroeger een op de grens met Overijssel bij Wolvega waar de Helomavaort in de Lende stroomt.
Zie: Gildemacher, K.F., Het Friese water (2015); Schroor, M. De Friese Waterlinie (2008); Friese landschap; BVF; WN; Waterstaatsbestuur; http://www.lemmer-delfzijl.nl; www.fryslan.nl.