Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Gepubliceerd op 10-01-2025

Leeuwen, Jacob van

betekenis & definitie

(Nieuwkoop 29.4.1787 - Leeuwarden 12.7.1857).

Griffier van het Provinciaal Gerechtshof (1828), archivaris-bibliothecaris (1840) en geschiedkundige. Medeoprichter Taal- en Letterkundig Genootschap Constanter (1819). In 1826 publiceerde hij over de overstromingen in Fryslân van 1825 en later was hij betrokken bij de uitgaven It aade Friesche terp en Thet Freske riim. Hij werkte sinds zijn aanstelling als eerste provinciaal archivaris aan de catalogus van het Provinciaal Archief van Fryslân (1850) en van de bibliotheek van de Franeker Hogeschool (1854). Als lid en voorzitter van het Fries Genootschap gaf hij, met H. Amersfoordt en F.D. Fontein, de geschriften van Jancko Douwama uit (1849). Zijn grootste faam verwierf hij met de uitgaven van de Beneficiaalboeken (1850) en het repertorium op het Groot Plakkaat- en Charterboek van Friesland (1857), alsmede het Register op de Openbare Werken, voortvloeiende uit de resoluties van de Friese Staten.Zie: Schroor, M., ‘De onverbiddelijke tand des tijds', in: Aten, D. e.a., Binnendijks en Buitengaats (2012) 76-86; Frieswijk, J. e.a. (red.), ‘Genootschapscultuur in Friesland', DVF LXXXII (2002); Fockema Andreae, S.J., ‘Jacob van Leeuwen', IB XXIX (1967) 218-219; LC 12.7.1957; Repertorium, 101-102; NNBW IV; Eekhoff, W., Jaarboek MNL (1859) 218-242.

< >