Fryslân kende vanouds een dicht net van beurtveren of -diensten.
Dit waren schepen die op vaste routes en geregelde tijden diensten onderhielden tussen en via kleinere en grotere plaatsen (ook buiten de provincie), met name op marktdagen. Ook waren er ‘trochjagers' die een rechtstreekse verbinding tussen twee grote(re) plaatsen verzorgden, bijv. tussen Harlingen en Dokkum. Het met vele waterwegen (o.a. trekvaarten) doorsneden Fryslân kende een dicht netwerk. Aanvankelijk namen beurtschippers en boderijders (‘karriders') het leeuwendeel van het vervoer voor hun rekening via een uitgebreid netwerk van verbindingen tussen dorpen en steden met als centra: Bolsward, Drachten, Groningen, Heerenveen, Leeuwarden en Sneek. Het vervoer geschiedde aanvankelijk behalve per schip ook met paard en wagen of handkar, later per spoor en met een hondenkar.
Het vervoer per beurtschip kreeg in de 20e eeuw steeds meer concurrentie van het wegvervoer. De laatste beurtschepen verdwenen omstreeks 1970. Bekende vervoerders te water waren ‘Huis ter Noord' (Dokkum-Leeuwarden), de ‘Prins van Oranje' (Leeuwarden-Harlingen) en de ‘Leeuwarder Stoomboot Mij.' (1898) met de Stânfriesboten (Leeuwarden-Amsterdam/Rotterdam). ‘Huis ter Noord' bestaat na drie eeuwen nog steeds als transportfirma en vervoert veevoeders voor Agrifirm Drachten (v/h CAF). Het is daarmee één der oudste nog bestaande vervoerders.
De ‘Prins van Oranje' ging op in ‘De Vlas Transport' (1914) te Harlingen, o.a. actief in het vervoer op Terschelling en Vlieland. De ‘Stânfries' ging met Van Gend en Loos op in NedLloyd. Nadat door de opkomst van de vrachtwagens de beurtschippers tussen 1960 en 1980 vrijwel waren verdwenen, volgden ook de boderijders, mede door de groei van het personenwagenverkeer.
Zie: Nijboer, H., ‘Leeuwarden tussen middeleeuwen en moderne tijd', LHR V (1995) 39-189; Buursma, A. e.a., Met beurtschippers en boderijders door Friesland (1993).