Gepubliceerd op 04-08-2020

Dertig

betekenis & definitie

Dertig, telw. en bn. zij waren met hun -en; een en -, twee en -; de - (stuks) kosten mij ...; het -, (wijze van verkoop bij dertig).

*-DAAGSCH,
*-DAGIG, bn.
*-ER, m. (-s), lid eener vergadering van 30 leden, (ook) die of dat 30 jaar oud is; hij is een goede -, meer dan 30 jaar oud.
*-JARIG, bn. de -e oorlog, (godsdienst-oorlog in Duitschland van 1618 tot 1648).
*-MAAL, bijw.
*-STE, bn. heden is de - (dag der maand). -, o. dertigste deel, zeven -n, 7/30; ten -, bijw. (spr.) op zijn elf-en-dertigst, op zijn gemak, langzaam aan.
*-TAL, o. (-len), een -, ongeveer 30.
*-VOUD, o. het vermenigvuldigde met 30.
*-VOUDIG bn. = 30 maal zoo veel.