Gepubliceerd op 04-08-2020

Dans

betekenis & definitie

Dans, m. (-en), kunstmatige beweging der voeten en van het ligchaam naar muziek of zangtoonen; ten - leiden, ten - noodigen; er gaat geen - voor eten, eten gaat vóór alles: (spr.) geen pijp (fluit) geen -, niets zonder geld; Sint-Vytsdans, danswoede (zekere ziekte); (fig.) den - ontsnappen, het gevaar ontkomen; aan den - komen, - geraken, slaags raken, (ook met iem.) in gevecht komen.

*-EN, ow. gel. (ik danste, heb gedanst), voeten en ligchaam naar muziek of, zang bewegen; huppelen; (fig.) naar iemands pijpen -, in alles zijnen wil moeten doen. -, bw. eene menuet -, eene quadrille -.
*-ER, m. (-s).
*-ERES, v. (-sen), (ook wel danseuse).
*-FEEST, o. (-en), danspartij.
*-GEZELSCHAP, o. (-pen).
*-KUNST, v. gmv.
*-LES, v. (-sen).
*-LIED, o. (-eren).
*-MEESTER, m. (-s).
*-MUZIEK, v. gmv. muziek waarop men danst.
*-OEFENING, v. (-en).
*-PARTIJ, v. (-en).
*-REI, m. (-jen, B. -en), dansgezelschap.
*-RIJ, v. (-en), dansers in eene rij staande.
*-SCHOEN, m. (-en).
*-SCHOOL, v. (...olen).
*-TEEKENING, v. (-en), kunstmatige afteekening naar lijnen van de onderscheidene dansbewegingen.
*-UUR, o. uur met dansen doorgebragt; (ook) dansles.
*-WOEDE, v. Sint-Vytsdans; (ook) onbedwingbare lust tot dansen.
*-ZIEKTE, v. gmv. danswoede.