Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 08-06-2017

-factor

betekenis & definitie

-factor - modieus achtervoegsel, vooral populair geworden nadat Rudy Kousbroek het woord aaibaarheidsfactor introduceerde. → -gehalte.

Ik wil m’n eigen emoties, roots en integriteit erin terug kunnen vinden en niet enkel beoordeeld worden op de feestbaarheids-factor. Oor, 09-01-93

Nieuwe auto? Kies voor de hoogste flirtfactor. Cosmopolitan, maart 1993

Het was de zomer van 1988 en zieke zeehonden spoelden bij bosjes aan op de stranden van Noordwest-Europa. Stervend, ten prooi aan een wirwar van infecties, lieten ze zich gedwee pikken door gemene rotmeeuwen, zo stond dagelijks larmoyant in de krant. Wat was de oorzaak van de mysterieuze sterfte van de beesten met de hoge troetelfactor? Elsevier, 23-01-94

De ‘bespreekbaarheidsfactor’, zeg maar de vraag of een romanthema zich leent voor een goed kringgesprek, wordt ook door andere observanten aangeroerd. HP/De Tijd, 21-04-93

Crenshaw is een bedreven ambachtsman: zijn liedjes drijven steevast op verlangen en romantiek, hangen aan elkaar met onweerstaanbare hooks en bezitten een meezingbaarheidsfactor waar ABBA een punt aan kan zuigen. De Morgen, 10-01-97