Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 06-06-2017

Bingo

betekenis & definitie

Bingo - informele uitroep van verrassing, gewoonlijk in reactie op iets dat plots, snel en onverwacht gebeurt: ‘hoera; raak’.

Ondanks alle tegenwind toch even twee bingo’s op deze plaat, kwestie van even aan de oude vrienden te laten horen dat de magie nog wel degelijk in de vingers zit. Humo, 24-01-84

Als je die mensen rond een tafel zet en je moedigt ze wat aan is het altijd bingo. Panorama, 05-02-85

Op die eerste reis was het meteen bingo. Oor, 19-04-86

Toen kwam ik erachter dat ze ook in Nieuwegein woonde, dus dat was meteen bingo! Vrij Nederland, 17-10-87

Maar goed, eenmaal thuis aangekomen zo gauw mogelijk de monitor uitgepakt om hem aan te sluiten. En ja hoor bingo, het paste niet. Computer thuis in bedrijf, nr. 9/96

Het is bingo als Borst toegeeft dat nu maar even pas op de plaats gemaakt moet worden met die marktverwerking en nog eens bingo als hij erin slaagt PvdA-woordvoerster Margo Vliegenthart aan zijn zijde te krijgen. HP/De Tijd, 04-04-97

Het is hier echt niet iedere dag bingo. Maar als er nu iets mislukt, is het mijn fout en kan ik niemand de schuld geven. de Volkskrant, 07-05-97