‘ 't Geen men niet weet, deert het hete niet, van iets geheel onbekends kan men geen smertelijke aandoening hebben’ (Tuinman I, 331).
Vgl. De Brune, 386:Dat men niet en weet, of ziet,
Dat en kan ons deeren niet.
W. Leevend VI, 6: Die niet weet, die niet deert; Martinet, 70: 't Geen men niet weet, deert het hart niet; Harreb. I, 288 a; II, 13 a: Wat men niet weet, doet ons geen leed; hd. was ich nicht weisz, macht mich nicht heisz (Wander V, 297 a; Eckart, 570); eng. what the eye does not see, the heart does not rue; fr. ce que j'ignore ne me fait pas mal. In het Land v. Aalst: niet en ziet, niet en deert; Land v. Waas: die niet en weet (of ziet), die en deert, te Antw.: niet en weet niet en let (Antw. Idiot. 2159).