Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Radbraken

betekenis & definitie

D.w.z. verknoeien, bederven, vooral van eene taal gezegd: slecht spreken, haar den hals breken; mnl. radebraken; hd. radebrechen (eine Sprache). Eig. beteekent dit wkw. op of onder een rad (de leden van een misdadiger) breken, kneuzen (vgl. ledebraken, ledebreken, verknoeien, en de uitdr. opgroeien voorgalg en rad; vgl. Lanc. II, 45020: Dat menne daer breken soude opt rat; Flor. 3479: Some riedense, dat mense hinge; some, dat mense op rade brake; Kiliaen: Braecken, vetus, j. breken, frangere, rumpere; radbraecken, rota torquere; rote insertum convellere noxium, et paulatim radiis rotarum convulsum lenta morte perimere; Plantijn: Raeybraken, casser et briser sur la roue, conquassere ossa in rota; dilaniare rotario supplicio; Halma, 528: Rabraaken, verknoeijen, bederven; Sewel, 661: De taal rabraaken, to speak a broken language; verder Grimm, Rechtsalterth. II,265-267; [i]Ndl.

Wdb.[/i] III, 1001; 1005: 1230; VIII, 1205; Mnl. Wdb. VI, 942; Waasch Idiot. 543 en vgl. geradbraakt zijn; hd. gerädert sein; fr. être roué (de fatigue), zich afgemat en uitgeput gevoelen; ledebreken, zich zeer inspannen (17de eeuw en thans nog dial.).