Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Mannetjesputter

betekenis & definitie

Onder een mannetjesputter verstaat men een flinken, sterken kerel, een kanjer van een vent, ook wel een ‘mannetjesman’ genoemd.

Waarschijnlijk beteekent putter eig. iemand die een stevigen borrel verdragen kan, en vandaar iemand, die veel verdragen kan, een sterke vent. Het voorgevoegde mannetjes dient tot versterking van het begrip (vgl. mannetjesman, mannetjeswijf, een groote vrouw, een mansfelde?\ Zie Harreb. II, 58: Het is een mannetjes putter; Köster Henke, 43: Mannetjesputter, sterke kerel; Speenhof II, 67:Daar komen de schutters.

Zij loopen zich lam

Die mannetjes putters

Van Rotterdam.



Dievenp.
65: Ik verkneukelde me al over de kouwe kermis, waarvan de toffe jongens thuis zouden komen, als ze in de knuisten van dezen mannetjesputter terecht kwamen; Menschenw. 468; Het Volk, 23 Mei 1914, p. 9 k. 3: Een der colporteurs, een stevige mannetjesputter met een vervaarlijken baard; 8 Juni 1914, p. 8 k. 3: Jack Johnson was uitgenoodigd met Sam Langford, ook zoo'n mannetjesputter, te boksen; Amst 16: De kok was een stevig gebouwd man: een ribbemoos41, 'n mannetjesputter, die vermogens in z'n hande had; De Padvinder IV, 651: Hier worden de tengerste lotelingen bij de infanterie ingelijfd, terwijl in Engeland juist de ‘mannetjesputters’ bij de infanterie gaan; De Arbeid, 25 Oct. 1913, p. 4 k. 1: Van een kerel gesproken. - Wat is die Duijs, uit Zaandam, een mannetjesputter; Leersch. 101: Netuurlijk - je was blij, a'j je kerel is weerom had - tenminste a'j geen mannetjesputter was (hier in den zin van ongevoelig mensch); Handelingen St Generaal, 1913-1914, p. 1229: Het woord (kanjer) beteekent een krachtig energiek persoon, een soort, zooals men zegt ‘mannetjesputter’; Handelsblad, 13 April 1921 (O), p. 5 k. 1; enz. - Eene dergelijke vrouw heet een mannetjesvink, zoo in Nest. 31: Ze was geen kat zonder handschoenen. Een kanjer; een mannetjesvink; een ‘vromes’ van heb ik jou daar.