Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Kap en (of noch) keuvel

betekenis & definitie

D.w.z. alles (of niets); eene uitdr. die sedert de middeleeuwen voorkomt o.a. in de [i]Brab.

Yeest[/i] V, 2155: Danct Gode dat in rasten hi leven wille, ofte u en blijft cappe noch coveel. Zie verder Sartorius II, 2, 62: kap ende kovel, 't gelt met de buydel, vertaling van una cum ipso canistro; Campen, 84: hy heft capp ende coevel verteert; Sart. I, 4, 87: cap en covel wagen; Everaert, 23; Snorp. 40; II, 12; Harreb. I, 380: Dan is kap en keuvel verloren. Er is kap noch keuvel aan te vinden; II, LXXIV: Hij brengt kap en keuvel naar de maan. Hij zou je kap en keuvel van het lijf praten of aan elkander praten.

Hij zou kap en keuvel weggeven. Met kap en keuvel, d.i. met al wat er toebehoort; Pic-nic in Proza, bl. 391: Jaar in jaar uit heb ik telkens met hem over Menzel al kap en keuvel afgepraat. - Onder kap is te verstaan de monnikskap; ook een covel was een mantelkap, monnikskap. Het onderscheid tusschen cappe en covele is evenwel niet duidelijk; hoogstens zal het slechts een klein onderscheid in den vorm zijn geweest (Mnl. Wdb. III, 2008; Tuinman I, nal. 32; De Cock , 144 en Joos, 142); later evenwel werd bet laatste meer toegepast op een vrouwenkap, zooals blijkt uit Huygens V, 50: Kap en keuvel, vreughd van Monick en Bagijn; zie ook Taalgids II, 103 en Stellwagen, Roomsche Woorden, 152. In Zuid-Nederland kent men: kap en keuvel verliezen, wagen, verteren, alles verteren, kapje en keuveltje opeten, verspelen (De Bo, 490). In de plaats van deze spreekwijze hoort men ook wel ‘kap en kogel, dat in het Oosten van ons land en volgens Schuermans, 220 ook in Limburg gezegd wordt, en voorkomt in het Noordbrab. kap en kogel afloopen, alles, stad en dorp afloopen (Schuerm. Bijv. 147); in Limb. iemand kop en kogel afwinnen ('t Daghet XII, 127) en Waasch Idiot. 325: kap en kegel wagen. Dit kogel (vgl. Veluwe: biëkugel, imkerkap) is geen verbastering van kovel, maar het hd. kugel, kogel, mlat. cuculla, eng. cowl, dat eveneens mantelkap beteekent, en in het Mnl. in de oostelijke tongvallen in gebruik is geweest, doch reeds niet meer bij Kilaen wordt gevonden (Mnl.

Wdb.
III, 1676). In de Rijn-provincie zegt men: he hett ök Kat on Kogel verspölt (Eckart, 251); in het fri. hy kin kat en kevel op. Vgl. ook [I]S.M.[/I] 3: Geen permetasie (familie?) - Geen kat of keuvel, ze ware heelemaal alleen met z'n beie.