Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Iemand iets op zijn brood (of zijn boterham) geven

betekenis & definitie

D.w.z. iemand iets verwijten; iemand de schuld geven van iets; eig. hem iets te slikken geven, dat niet lekker is (vgl. een bittere pi). De uitdr. komt in de Middeleeuwen voor in Des Coninx Summe, bl. 159: Ic salt hem noch op sijn broot legghen (betaald zetten); vgl. verder Anna Bijns, Refr. 48: Iets op iemants broot hanghen; in de 17de eeuw: iemand iets op sijn brood leggen (- smijten, - brengen). Zie verder [i]Ndl.

Wdb.[/i] III, 1542; Tuinman I, 199: Ymand iets op zyn brood schieten, ymand iets schimpswyze verwyten; V. Janus III, 50; Nachtr 48; Nest, 54; 100; Lev. B. 95: Anders had ze nog meer op d'r boteram kenne krijge; Bergsma, 73: Ie kriegt 't op oe brootien boas, jij krijgt er de schuld van, mannetje. In Zuid-Nederland kent men naast onze uitdr. ook het iemand op zijn brood smeren (De Bo, 84 b); het iemand in zijn haver mengelen (De Bo, 361); iemands pap boteren (Waasch Idiot. 138 b); iemand iet op zijn brood geven (Waasch Idiot. 147 a; Antw. Idiot 303); iemand zijnen koeke boteren (De Bo, 548 a); iemand iets op zijn brood zetten (Rutten, 41 b); iemand boter op zijn brood geven (Joos, 73); het iemand op zijn brood geven, draaien, lappen, leggen, smeren, iemand ferm berispen, kastijden; iet op zijn brood krijgen, hebben, gekastijd worden, veel verliezen, bedrogen worden, afgeranseld worden (Teirl. 219); iet op zijn brood krijgen (Antw. Idiot. 304)); nd. he givt mi dat up 't Brod to êten; et ênem op 't Botterbrot gêwe (Eckart, 69). In het fri. immen hwet op syn brea lizze; hd. einem etw. in der Suppe zu essen geben; eng. to lay a th. in p's dish. In de 17de eeuw iemand iets in zijn schotel kruimen of leggen (zie Van Vloten, Geschiedz. I, 132; Tuinman I, 105).

< >