Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Een buitenbeentje

betekenis & definitie

D.i. een overwonnen bastaard (17de eeuw), fri. oerwin(ne)ling, een onecht, een buiten echt geboren kind, dat volgens Ten Doornk.

Koolman 1,268 in Oost-Friesland een hutenhêns-kind genoemd wordt, een benaming die ook in V. Janus I, 168 en 170 wordt aangetroffen. Ter verklaring van dezen naam moet gewezen worden op de uitdr. binnens beens spelen, met eene vrouw gemeeenschap hebben, coire (16de eeuw); vgl. Antw. Liedb. 257:Om dat wi eens, al binnens beens

Speelden met Venus brande,

Bleef onsen maechdom te pande.

Amst Argus, 1719-1722, IV, 264: Daer is omtrent tien mijlen van Parijs een Paap gelicht, die in de sacristy en in 't misgewaad gewoon was de binnebeenderij te exerseren met zeekre jonge dochter, die er op wist te loopen.

Houdt iemand zich niet ‘binnen de beenen’ van zijn eigen vrouw, slaat hij over het beenken, dan is hij een overspeler; vgl. Sart. III, 1,30, alwaar ‘moechi’ genoemd worden ‘die over 't beenken slaan’ en ‘die geen wey houden’. Een buitenbeentje is dan een kind door een overspeler verwekt of zooals men zei: butenbeens geraapt, gegoten of gemaakt\ Zie voor deze verklaring Ndl. Wdb. II, 1309-1310; III, 1827; Taalen Letteren, VIII, 457; TijdschriftXXXIX, 144-145. Zie verder Kmz. 267; Ppl. 43: Gerard is eigenlijk maar een pleegzoon van me.... t'is met permissie 'n buitenbeentje; Nkr. VII, 30 Aug. p. 2: Al is dit ministerie ook niet meer dan een buitenbeentje van de koncentratie. Vgl. in Gron.: boetenbijntje (Molema, 46 b); in het Friesch: bute(n)bientsje. In Zuid-Nederland: Hij is iets van bezijds weg. Vgl. ook het eng. to be bom on the wrong side of the banket.