Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Ben je zestig?

betekenis & definitie

D.w.z. ben je niet goed wijs? ben je van God verlaten? (‘Belazerd’); loop je met vrageboekjes?; eig. ben je zestig jaar, daar op dien leeftijd gewoonlijk de zinnen beginnen te verzwakken.

Vgl. d'Enchuyser Ybocken, 143: En komt men tot de vijftigh treden,

Dan staet men op de hooghste trap;

En 'tsestigh daelt al na beneden,

Dan worden sin en krachten slap,

't Gehoor verdooft, de oogen stralen,

Dat eertydts rees moet dan weer dalen.

Zie Halma, 807: Hij is zestig, hij zuft of is half gek; Sewel, 968: Word gy zestig (word gy mal, begint gy te mymeren), do you begin to rave, are you mad?' Zie ook Br. v. Abr. Bl. II, 61; Harreb . III, CLII; Schuermans, Bijv. 399 b; Antw. Idiot. 1103; V. Schothorst, 198 en vgl. in Gron. bistbezestigd, ben je zestig, ben je gek? (Molema, 502 b); Jord. II, 78: bije besestig!; fri. biste sechstich of besestere?; vgl. voor een soortgelijke uitdr. Rutten, 290 b: drijmaal zeven zijn, zeer slim zijn (ook in het Hagelandsch en Antw.

Idiot.
1481); Schuerm. Bijv. 399 b: zestien jaar zijn, slim zijn, weten wat men doet. Zie ‘Niet van gisteren zijn’.