NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Wybo, joris

betekenis & definitie

WYBO (Joris), alias Sylvanus,Georgius Wybotius,Vibotius, Octavius Sylvanus,-doorzijntijdgenootenookMr.Joris de Vlamynck genoemd - wordt met verschillende personen verward. Omstreeks 1530 te Putthem bij Tielt in Vlaanderen geboren en Zondag 23 Juni 1576 te Londen gestorven, waar hij den volgenden dag in de kerk der nederduitsche vluchtelingen, de Austin-friars church is begraven, kan hij onmogelijk identiek zijn met 1o den bij Meiners genoemden Wibo van Petkum, die reeds 1526 op het twistgesprek te Oldersum

aanwezig was; 2o den Georgius, die Honius heeft begeleid op diens reis naar Duitschland en Zwitserland; deze heette trouwens niet Sylvanus, maar Saganus;

3o een door Schoock genoemden Sylvanus, die in 1536 te Delft en te 's Hertogenbosch heeft gewerkt; in verband daarmee is het dan ook niet waarschijnlijk dat Wybo's toenaam aan den naam dier laatste stad zal zijn ontleend; 4o een Joris van den Bussche of Sylvanus, die in 1566 uit IJperen werd verbannen en van 1576-1578 daar weer heeft gestaan, nadat hij in dien tusschentijd naarNorwich was uitgeweken. Daarentegen was hij waarschijnlijk wel dezelfde als de - Werken derMarnix vereenigingS. I, D. 1,3 genoemde, maar overigens in 't geheel niet meer voorkomende - Octavius Selnavus; vermoedelijk moet ter aangehaalde plaatse ook wel gelezen worden: D. Georgius Vibotius s(ive) Octavius Sylvanus.

Allereerst is Wybo schoolmeester geweest. Reeds vóór 1550 werd hij door iemand, wiens afgunst hij had gaande gemaakt, van ketterij beschuldigd en gevangen genomen. Weer losgelaten liet hij zich (zijn reformatorische denkbeelden zullen dus in allen gevalle toen nog wel niet heel sterk zijn geweest) 1551 aan de hoogeschool te Leuven inschrijven onder de ‘postlineales’, d.i. onder hen, die aan hun paedagogium bij het afleggen van het licentiaatsexamen niet onder de 9 eerste behoorden.

In 1556 was hij onderwijzer te Meenen, blijkens de voorrede van zijn werkje: Compendium Rhetorices. Summam ipsius artis, mira facilitate brevitateque complectens, authore Georgio Vibotio Putolano (Antw. 1556) (ex in de Univ. bibl. te Gent). 1558 werd hij opnieuw gevangen, maar ook nu herkreeg hij na korten tijd zijn vrijheid. 1559 werd hij predikant. Tot 1567 was hij als zoodanig aan de kerk van Antwerpen verbonden. 1562 was hij daar lid - misschien zelfs voorzitter - van een synode, waarop de vraag werd besproken, of het geoorloofd kan geacht gevangen geloofsgenooten aan de hand der overheid te ontrukken; Wybo meende van wel. Kort nadat deze vergadering had plaats gehad, 7 Mrt. 1562, werd een vervolging tegen hem ingesteld en 16 Mei trof hem een verbanningsvonnis. Bij die gelegenheid werd hij beschreven als een ‘vierschotich middelbaer man, met blosenden aensichte, rootachtighen baerde, sprekende meer naer de Vlaemsche dan de Brabantsche tale’. Ofschoon formeel aan Antwerpen verbon den blijvend is toen niet onmogelijk zijn werkzaamheid in Holland (vermoedelijk in Breda) begonnen, waarvan hij ergens spreekt. 1564 werkte hij te Mechelen. 4 Oct. van dat jaar was hij echter weer te Antwerpen terug. Dien datum stelde hij namens den kerkeraad dier stad het advies inzake de doopgetuigenquaestie te Londen op, waarom een der daarover twistende groepen: de diakenpartij hem gevraagd had. Ook in 1566 vinden we hem daar, tijdens de ‘liberteyt’, de periode van moderatie. In de Nieuwe stad, op de Korenmarkt, in de Oude Koeyenkerk, die haar naam dankte aan het feit dat ze voorheen een stal was geweest, ging hij voor zoowel in prediking als in Avondmaalsbediening; althans (wat het laatste betreft) voor de vrouwelijke gemeenteleden. De mannen communiceerden te gelijkertijd in een ander gebouw, onder leiding van Ysebrand Balck. Van Antwerpen uit bewerkte hij intusschen ook andere plaatsen. 27 Juli 1566 kwam hij met 4 a 5 duizend menschen uit Tielt naar Brugge en deed den volgenden dag tusschen laatstgenoemde stad en Oedelem de eerste hagepreek in die buurt. 8 Aug. deed hij 't zelfde te Lier. Ook te Eecloo deed hij zich destijds hooren; en eveneens kwam hij in die periode preeken bij Vrouwe van Praet te Haeltre. Met den keer, dien de omstandigheden in het eind van 1566 namen, werd ook op zijn hoofd een prijs gesteld. Niettemin kon hij toch nog eenigen tijd te Antwerpen blijven. 18 Jan. 1567 hield hij een preek, waarin hij den burgemeester Hendrik van Berchem en andere aanzienlijken der stad beschuldigde bij de landvoogdes een verzoekschrift te hebben ingediend om door vreemd krijgsvolk en een citadel de burgerij in ontzag te houden; ten gevolge daarvan was het toen twee nachten zeer woelig. Eerst 10 Apr. 1567, toen alle predikanten afscheid van den magistraat namen, vertrok ook hij. In een lied, dat begint met de woorden: ‘Ghij Christenbroeders, schept eenen goeden moed’ (later in het Geuzen-liedboek opgenomen), groette hij bij die gelegenheid zijn gemeente. Vermoedelijk is hij toen terstond naar Emden gegaan. 2 Mrt. 1568 althans bevond hij zich daar, want op dien datum bedankte hij van daaruit voor het beroep der nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen. Begin Nov. 1568 woonde hij het Convent te Wezel bij. Een halfjaar later ongeveer vinden we hem toch als predikant te Londen. Zooals te begrijpen is, werd hij in die kwaliteit ook terstond betrokken in de bekende twisten, die destijds de vluchtelingenkerk daar verdeeld hielden. Hij stond daarbij tegenover Wingius aan de zijde van de meerderheid der gemeente, die beeldenstorm en opstand tegen de overheid niet ongeoorloofd achtte. 27 Apr. 1569 zag hij dan ook een door hem en Cubus bij den kerkeraad ingedienden verzoeningsvoorslag aangenomen. Veel baatte dat echter niet. Tegen den zomer van 1570 vlamde het twistvuur weer zóó op, dat hij 13 Juli zelfs weigerde langer met zijn collega samen te werken en zijn ambt neerlegde. Dat dat niet aangenomen werd spreekt, gezien de verhoudingen, vanzelf. In plaats daarvan moest Wingius wijken. 15 Juli zag deze zich geschorst. 24 Juni 1571 stelde deraad der vluchtelingenkerk te Norwich voor, dat Sylvanus met den daar staanden Balck zou ruilen, maar er is niets van gekomen. Sept. 1572 vinden we hem te Vlissingen bezig voor de zaak der nationale vrijheid. Evenzoo te Oudenaarde. 28 Jan. 1573 werd hij vergeefs beroepen door Dordrecht, evenals Jan. 1576 door Middelburg. Febr. 1573 reisde hij o.a. naar Haarlem. In den voorzomer van 1574 (9 Juni vertrok hij weer) verleende hij eenigen tijd hulp aan de vluchtelingenkerk van Maidstone. 14 Juni (in de voorrede zijner uitgave daarvan zegt Cubus verkeerd 14 Juli) 1576 hield hij zijn laatste preek, over hfdst. 5:24 van het Evangelie van Johannes, dat hij van het begin af aan als vervolgstof had behandeld. Gedurende zijn laatste ziekte en na zijn dood bleek dat hij zeer geliefd was. Regius noemde hem dan ook: ‘de doctrina .... sincerissimus .... de elocutione gratiossissimus .... de moribus placidissimus’. Zijn gezondheid was zeer zwak. Zoowel bij den overgang van 1569 op 1570, als in den herfst van 1573 was hij ernstig ziek; verschillende liederen in den hier na te noemen bundel doen zien dat hij die beproevingen met geloovige lijdzaamheid droeg. Reeds 1571 was hij getrouwd, 30 Aug. 1578 leefde zijn weduwe (die vermoedelijk Maria heette) nog. Te Londen woonde ook zijn zuster en haar man. Sylvanus was een vriend van Petrus Bloccius. Najaar 1569 verspreidde zich het gerucht dat hij wat denkbeelden betreft veel sympathie zou hebben bezeten voor Antonius Corranus,en diens de Opere Dei, maarzooals uit een opzettelijk door hem opgestelde verklaring blijkt, was dat gerucht geheel onjuist. Een artikel over Christus' hemelvaart had hij - toen het hem op zijn ziekbed was voorgelezen - weliswaar goedgekeurd ('t kwam dan ook geheel overeen met Calvijns Institutie) maar overigens had hij terstond verschillende andere gedachten eruit veroordeeld, bijv. dat de auteur, wat 't zoeken der zaligheid betreft, teveel aan menschelijke krachten toekende. Dat zich in het Emder kerkelijk archief een door Wijbo geteekende attestatie bevindt, die het jaartal 1585 draagt moet aan een verschrijving van hem te danken zijn; destijds stond te Antwerpen noch hij noch een naamgenoot van hem.

Wat zijn letterkundigen arbeid betreft moet, behalve op het genoemde Compendium Rhetorices op drie geschriften gewezen: 1o was hij waarschijnlijk de schrijver van Historie ende ghesciedenisse van de verradelicke ghevangenisse der vromer ende godsaligher mannen, Christophori Fabritii dienaer des Goddelicken Woords binnen Antwerpen, ende Oliverii Bockii Professeur der Latiinscher sprake in de hooghe ende vermaerde schole van Heydelberch.... enz. (2e dr. 1565; de voorrede is van 20 Sept. Van den eersten - welks voorrede d.d. 18 Nov. 1564 - is geen ex bekend; hij was zeer ‘vicieus’ gedrukt, maar niettemin spoedig geheel uitverkocht). Daarvoor pleit niet alleen het feit dat Sylvanus, met Moded en Carpentarius, Fabritius' collega is geweest tijdens diens gevangenneming en marteldood, en dat in zijn liederenbundel door hem een tweetal gedichten aan die gebeurtenis zijn gewijd, maar ook dat daarin een drietal verzen van C.M. zijn opgenomen, waarmee wel niemand anders dan Christoffel Marissael (dezelfde als Fabritius of de Smedt) kan zijn bedoeld. Zoo zullen dan ook van Wybo de brieven zijn van den ambtsbroeder des gevangenen, die mede in dat boekje zijn opgenomen;

2o. is hij niet onmogelijk de bewerker geweest van de tweede editie van van Haemstede's Martelaarsboek, deze toch was waarschijnlijk identiek met den auteur van de genoemde Historie; 3o. moet genoemd: Gheestelijcke Liedekens gemaect (ende oock sommige bij een vergadert) tot stichtinge aller Christgheloovighen. Door M. Joris Wybo alias Sylvanus voormaels Dienaer der Ghereformeerder Ghemeynten Christi binnen Antwerpen ende daer naer inde Nederduytsche Kercke tot Londen. Er bestaan twee uitgaven van, een te Antwerpen 1582 (ex. in de Koninkl. Bibl. te Brussel) en een te Gorinchem 1596 (exx. in de Biblioth. der Univ. te Amsterdam) (van quat. B, die na C is ingenaaid, ontbreken daarin de bladen 4 en 5) en in de Biblioth. te Antwerpen). Behalve het reeds boven genoemde zijn daarin te vinden: 3 liederen van W(illem) D(amman), predikant te Hondschoote in Westvlaanderen, over zijn gevangenneming in het jaar 1562; 1 lied van Gherstecoren of Jan Herewijn, eveneens een gevangene te Hondschoote en later martelaar (vgl. van Haemstede, Martelaarsboek (ed. 1883) 619 en van der Haeghen e.a., Bibliographie des Martyrologes Neerlandais II (La Haye 1890) 702, no. 304; daarna een hernieuwde uitgave van Sylvanus' laatste predikatie, (daar de voorrede van Oct. 1576 dateert vermoed ik dat ook reeds vóór 1582 wel een editie, dan allicht afzonderlijk, daarvan zal zijn verschenen) opgeteekend door Cubus, met een korte beschrijving van zijn ziekte en dood, den aanhef van zijn testament (21 Juni 1576), en een aantal grafschriften op hem, o.a. van Regius, van Wingius, van Lucas d'Heere; eindelijk nog een ‘Lofsanck’ van Wybotius zelf, (belangrijk door eenige van elders onbekende levensbijzonderheden) en een aantal liederen (wel niet van Wybo) ‘seer schoon om op Bruyloften ofte eenighe andere maeltijden te singhen’ en voordien nog nooit gedrukt. J.Ph. Cassel, Bremensia II (Bremen 1767) Th. III § 3 sub 15 geeft een brief van Johannes Molanus aan hem, d.d. Postridie Calend. Febr. 1568.

Zie: Konst- en Letterbode 1857,171;J.H.Hessels, Ecclesiae Londino- Batavae Archivum (Cantabr.) II en III, registers in voce; Vaderlandsch Museum IV (1861) 277; Gereformeerd Theologisch TijdschriftXIII (1913) 440 n. 2; Chr. Sepp, Geschiedkundige nasporingen III (Leiden 1875) 166, 167; M. Schoock, Liber de bonis vulgo dictis ecclesiasticis (Gron. 1651) 451,479; Werken der Marnixvereeniging S. I, D. I en S. III, D. I registers in voce; KerkhistorischArchief (1842) 41, (1844) 152 en n. 4 en 5, (1910) 24, (1914) 159, 160; AntwerpschArchievenblad II, 360; XIV, 32, 33; L.A. van Langeraad, Guido de Bray (Zierikzee 1884) 106, n. 1; H.C. Rogge, Een weinig bekende uit de dagen der Hervorming in Magdalena. Evangelisch JaarboekjeVI (1858) 51 vv; J. de Jong, De voorbereiding.... van het Kerkverband I (Gron. 1911) reg. in voce; H.Q. Janssen, De Kerhervorming te Brugge (Rotterdam 1856) 1,44; dez., De Kerkhervorming in Vlaanderen (Arnhem 1868) I,78n.2;S.Cramer en F.Pijper, Bibliotheca Reformatoria Neerlandica VIII ('s Grav. 1911) 272 n. 7, 276; E. de Coussemaker, Troubles religieux.... dans la Flandre Maritime (1876-1884) IV, 38, 327 vv; E. Quinet, Marnix van Sint Aldegonde (vertaald door van Vloten) (Deventer 1855) 207, 208; A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken der 16e eeuw ('s Grav. 1908) register in voce en bijlage 8; van der Haeghen e.a., Bibliothea Belgica in voce Wybo; H.J. van Lummel, Nieuw-Geuzenliedboek (Utr. 1871) 33 en 34; F.C. Wieder, De Schriftuurlijke Liedekens ('s Grav. 1900), bibliografie nrs XXVI, XCIV en CXI.

van Schelven

< >