VAIRLENIUS (Hieronymus), ook V erlenius enVerlensis. Volgens de meesten geb. in 's Hertogenbosch; echter naar Paquot, die zich op den auteursnaam Verlensis beroept, afkomstig uit het dorpje Verle bij Diest. Het staat thans vast, dat hij in 1511 is geboren, ook dat hij een hoogen ouderdom heeft bereikt; doch zijn sterfjaar wordt wederom verschillend aangegeven; waarschijnlijk moet dit op het einde van 1589 gesteld worden; op 4 Nov. van dat jaar was hij zeker reeds dood. Onderricht in Latijn en Grieksch genoot hij in het Fraterhuis van den Bosch, onderkomen in één van de drie gestichten, welke de Broeders v.h. gem. leven aldaar in het Hinthamereinde voor hun scholieren onderhielden. Zijne philosophische en theologische studiën werden daarna te Leuven verricht; met den graad van licentiaat in de godgeleerdheid keerde hij naar 's Hertogenbosch terug. Hier gaf hij nu op zijn beurt onderricht in Latijn en Grieksch aan de leerlingen van het bloeiende Fraterhuis. Het feit zelf valt niet te betwijfelen, wel het jaartal van zijn komst aldaar, dat door sommigen op 1550 wordt gesteld; immers reeds in 1542 publiceerde hij te 's Hertogenbosch een handboek voor de latijnsche syntaxis. In 1552 vertrok V. naar Utrecht en gaf daar vijfjaren lang les, in de uitlegkunde der Psalmen en brieven van Paulus, aan de St. Jansheeren, welke in het Sinte Catharijne convent woonden aan de Lange Nieuwstraat; ter vergoeding genoot hij o.a. ‘de tafel van den baliër’. Als vrucht van dit onderricht verschenen in 1553 en 1558 zijne verschillende verklaringen op de Psalmen. In 1557 legde hij deze betrekking neder, werd pastoor van Sint Jacob te Utrecht en is dat waarschijnlijk gebleven tot 1566, wanneer wij hem voor het eerst te Haarlem zullen ontmoeten. De meening, dat hij onderwijl ook nog pastoor van St. Jacob te 's Hertogenbosch zal geweest zijn (van Gils, Meyerysch Memorieboek), berust op een naamsverwisseling. 24 Sept. 1561 treedt hij in een proces op als ‘pastoer van Sint Jacobuskerke te Utrecht’ en 16 Juni 1566 intercedeert hij nog als gevolmachtigd inquisiteur voor Grietchen lansdochter, welke op Hasenburch te Utrecht gevangen zat. Uit 1566 dateert ook zijn vertaling der brieven van den H. Ignatius; maar dan is het met letterkundigen arbeid gedaan. Nicolaas van Nieuwland rlep zijn hulp in voor het bestuur van het haarlemsche bisdom, welk bestuur toen juist zeer in het ongereede verkeerde. Uit de tot nog toe gepubliceerde stukken blijkt, dat hij reeds in Juni 1566 vicaris-generaal was van den bisschop van Haarlem, met welk ambt hij tegelijk een ander, dat van bisschoppelijk officiaal, vereenigde. Kanunnik, en in die hoedanigheid tevens scholaster en poenitencier, is hij onder van Nieuwland niet geweest, want er bestond toen nog geen kapittel te Haarlem. Maar de tweede bisschop van Haarlem, Godfried van Mierlo, die V. aanstonds in zijn ambt van vicaris-generaal en officiaal had bevestigd, benoemde hem 1 Mei 1571 tot één der negen gegradueerde kanunniken van het haarlemsch kapittel. 2 Juli daaropvolgend werd hij tot kanunnik-poenitencier aangesteld. Toen in het najaar van 1572 de bisschop was uitgeweken naar de abdij Terkamere bij Brussel, rustte het bestuur van het diocees hoofdzakelijk op zijne schouders; tijdens het beleg der Spanjaarden bleef de vicaris in de stad, zonder dat men zich aan zijn persoon heeft vergrepen. En gedurende de bange jaren van 1573-1576 heeft hij met zijn bisschop de zorgen gedeeld om naar vermogen de ellende van Haarlem te verzachten. In 1575 legde hij vrijwillig het ambt van officiaal neder maar bleef zijne overige ambten vervullen. Dan volgt in Jan. 1577 het verdrag met den Prins en anderhalf jaar later ‘de Haarlemsche Noon’, het sein om aan dit verdrag een eind te maken. Op dien 29 Mei 1578, het feest van H. Sakramentsdag, was ook de vicaris-generaal in de kathedraal en zou aan den plechtigen ommegang binnen de kerk deel nemen. Deze processie werd echter verhinderd door de soldaten van de bezetting, welke de Staten kort te voren in Haarlem hadden gelegd. De bejaarde vicaris is bij het tumult in St. Baaf zwaar gewond en van Mierlo moest, als veedrijver vermomd, zijn bisschoppelijke stad voor goed verlaten. Wederom kwam het bestuur over het diocees aan den vicaris, en dit heeft geduurd tot den dood van v. Mierlo op 28 Juli 1587, toen krachtens de beschikkingen van het kerkelijk recht zijn jurisdictie kwam te vervallen. Waarschijnlijk waren de krachten van den bejaarden man uitgeput, want niet hij maar Willem Coopal werd tot vicaris capitulaar verkozen. Al is helaas weinig bekend uit het laatste tijdvak van zijn bestuur, tijdgenooten hebben dat toch geprezen; de Monumenta ecclesiae Harlemensis vermelden, dat Vairlenius ‘voor niemand in deugd of geleerdheid behoefde onder te doen en dat Haarlem zijn lof steeds zal verkondigen’.
Van hem: Syntaxis linguae Latinae van Jacobus Marinus door hem herzien (Silvaed. 1542); Epicteti Enchiridion Hieronymo Verlensi interprete (Buscod. 1543); Een schoone verclarynghe des 118en... 53en... ende 136en psalms (Utrecht 1553), (een exemplaar in de bibl. Letterkunde, Leiden); Commentariorum libri tres in omnes psalmos Davidicos (Lovanii 1558); Ignatii archiepiscopi Antiochiae Epistolae. Graece cum Latina interpretatione etscholiis (Antv. 1566). Een beschuldiging van plagiaat hierbij bedreven, wordt vermeld door Crenius, de Furibus literariis dissertatio 235.
Zie: Gramaye, Antiquitates Brabantiae (Lovanii 1708); Batavia Sacra (Bruxellis 1714) II, 318; Foppens, Bibliotheca Belgica (Bruxellis 1739) I, 483; Paquot, Mémoires (Louvain 1768) Il, 194; A.v. Gils, Katholyk Meyerysch Memorieboek (den Bosch 1819) 180; Schutjes, Kerkl. gesch. v.h. bisd. 's Hertogenbosch (den Bosch 1874) 409; Bijdragen bisd. Haarlem (algemeen register in voce ‘Vairlenius en ‘Haarlemsche Noon’); De Katholiek 1854,1,247; Petit, Repertorium 620; Archief aartsb. Utrecht XXXV, 44.
Hensen